De Persoon van de Pastor
Een predikant telt geen uren, maar weegt zijn verantwoordelijkheid. Het is een levensroeping die het hele bestaan voor zich mag opeisen. Hier waren negentiende-eeuwse predikanten zich van bewust. Dit vormt een spiegel voor de moderne predikant in de 21ste eeuw die zich bewuster lijkt van zijn rechten dan van de hoge roeping die hij draagt. Het predikantschap is een levenstaak die voortdurend als een onzichtbare mantel het bestaan omhult.
Achtergrond
De Duitse pastoraaltheoloog Christian David Friedrich Palmer (1811-1877) schreef een praktische pastoraaltheologie voor jonge dominees. In 1866 publiceerde uitgeverij Kemink en Zoon een Nederlandse vertaling en bewerking van dit boek, door ds. J.J. van Hille, predikant te Ingen. Nadrukkelijk spreekt Palmer van een roeping tot het ambt. Het verlangen van de predikant is mensen te winnen voor Christus.
Contrast
Deze ambtsopvatting kreeg in de 19de eeuw mede gestalte door een leefwijze die contrasteerde met de omgeving. Zowel ten aanzien van het zoeken van vermaak, als in de kleding: ‘Met een weinig goede smaak en tact kan iedere predikant best begrijpen dat hij naar de begrippen van zijn tijd deftig gekleed moet zijn, en dat er niets aan hem mag wezen dat bijvoorbeeld aan een jager of metselaar doet denken.’ Met pracht, praal en opsmuk heeft Palmer niets. ‘Des leraars wandel moet ingetogen zijn.’ Dit straalt namelijk af op zijn omgeving.
Niet Scheiden Maar Vergaderen
Volgens Palmer heeft de predikant binnen de gemeenschap die hij dient een verbindende taak. Als het gaat om zijn pastorale taak ten aanzien van de zielzorg is het slechts ten dele mogelijk om via theoretisch onderwijs geoefend te worden: ‘De zielverzorging leert men praktisch slechts in de praktijk.’ Expliciet benoemt Palmer de waarde van het oefenen van voordrachten in studentengezelschappen. Ook ziet hij dat predikanten zich in de praktijk in zaken schikken die hen als hulpprediker niet draagbaar leken. Blijkbaar heeft de praktijk een oefenende werking op de dienaar. Daarbij heeft de pastor een roeping tot het samenbrengen en samenhouden van zijn schapen: ‘Hij is niet geroepen om het onkruid te lezen uit de tarwe, niet om te scheiden, maar om te vergaderen.’
Trouw
Het ordenen van taken in relatie tot de beschikbare tijd zijn belangrijke zaken volgens Palmer; dat uit zich meer terloops dan grotesk. ‘Juist aan de getrouwheid van de predikant in zijn kleinere kring kan een kerkenraad het beste zien of hij voor een grotere taak berekend is.’ Zolang men een kleine gemeente dient en dus tijd overheeft, dient de pastor die te steken in meer voorbereiding voor zijn taken: ‘Als iemand veel tijd overheeft, hoeveel anders, hoeveel nauwgezetter kan hij zich voor iedere preek en catechisatie voorbereiden, hoe trouw kan hij zijn in het bezoeken van zijn gemeenteleden, van zijn zieken vooral!’ Dit betekent niet dat een kleine standplaats altijd voldoende inspiratie met zich meebrengt. Hen die daaronder gebukt gaan, wijst Palmer de weg van studiezin: ‘Wanneer ’t hem uiterlijk te eng wordt, dan kan hij zich naar binnen verruimen, dat wil zeggen verdiepen. Terwijl men in een grotere omgeving zijn kracht versnippert, ja oppervlakkig en werelds.’
Discipline en volhouden zijn wezenlijk voor Palmer: ‘Maar zeer dikwijls, zoals over ’t algemeen zo menigmaal in het leven, wordt ons juist dat werk, dat wij onwillig ondernemen, zodra wij maar niet den kamp (strijd, ASM) opgeven en wij onze weerzin overwonnen hebben, daarna werkelijk lief; en vinden we er smaak in.’
Beschikbaar
In samenwerking met anderen blijkt wat we waard zijn. Daar toont zich degene die kan genieten van het goede optreden van een collega, zonder zelf in te boeten aan eigenwaarde. ‘Die nauwgezet zijn plicht doet en niet alleen als prediker maar ook als herder met ernst en zelfopoffering zich wijdt aan ’t heil der gemeente, behoeft geen concurrentie te vrezen.’
Overigens is de predikant aller dienaar: ‘De predikant bedenke steeds dat hij niet enkel en in de eerste plaats beambte is met dit en dat recht; maar dat hij ook de zielverzorger, dus de vriend en broeder van allen is.’ Dit betekent dat zijn deur voor hen openstaat: ‘Allen is zonder onderscheid de toegang tot de pastor opengesteld en allen hebben een doorlopende uitnodiging om bij hem hulp, troost, raad te komen vragen en ontvangen.’
Vriendelijk Spreken
Soms is er terechtwijzing nodig, maar dat mag niet met harde woorden. Palmer: ‘De kansel is geen plaats waar men aanklaagt en vonnist, tegelijk door lieden aan de kaak te stellen. De kerk is geen rechtszaal en de preek geen nieuwsblad.’
Daarbij is het onmogelijk om de ander te beheersen of naar onze hand te zetten. Dat geldt ook het geestelijk pastorale aspect van de omgang met gemeenteleden. ‘Wij kunnen de wil die zich tegen waarheid en recht vanbinnen afsluit, niet meester worden, zolang hij zich niet voor ons opent, of - wat aan de andere kant bezien hetzelfde is -, zolang niet Gods wonderbare macht de grendel terugschuift en de weg ons baant.’
Bewogen
Een pastor dient bewogen betrokken te zijn rondom een overlijden. Palmer: ‘De piëteit jegens de afgestorvenen bevordert de liefde tot de levenden.’ Met de levenden is de zielzorger ontfermend bewogen, mede vanwege de boodschap: ‘Zo gebruikt Gods genade dikwijls de mond van een mens om door hem de bedroefde troost uit te gieten in het hart.’ Het sterven krijgt bijzondere aandacht bij Palmer. Hij pleit voor zingen aan het sterfbed: ‘Veel christenen zijn reeds onder een gezang, waarom zij gevraagd hadden, ontslapen.’
Het begeleiden van hen die lijden kost de pastor niet enkel tijd, maar kan hem ook veel brengen. Palmer: ‘Daar zijn inderdaad zieken van wie de evangeliedienaar meer ontvangt, dan hij geven kan.’ Lijden raakt niet alleen het gemeentelid, maar soms ook de pastor zelf. Palmer ziet een verband tussen het specifieke lijden dat wij te dragen krijgen en wat God er ons door wil leren: ‘Het ligt in Gods wijs bestuur, ons juist aan die zijde te wonden, waar het ons ’t meeste pijn doet.’
De pastor heeft oog voor allen, ook voor hen die hem moeite kosten. Kenmerkend voor Palmer is het voorbeeld dat hij aanhaalt van Carl Heinrich Rieger. Deze had de gewoonte om als hij zijn jas aantrok om zijn zieken te gaan bezoeken, bij zichzelf de spreuk op te zeggen: ‘Zo doe nu aan als Gods uitverkorene, hartelijk erbarmen, minzaamheid, ootmoed, zachtmoedigheid en geduld.’
Venster
Palmer biedt een venster op het predikantenbestaan van de negentiende eeuw. Daarbij geeft hij helpende handvatten als het gaat om persoonlijke devotie, een pastorale grondhouding en het verbindend optreden binnen een (dorps)gemeenschap. De schrijver toont zich een ervaren predikant die weet waar het schuurt en spant in het pastoriebestaan.
Voor de 21ste-eeuwse lezer is deze stem uit de 19de eeuw evenzoveel herkenbaar als vervreemdend. De positie van de predikant is dermate veranderd ten opzichte van het geheel van de samenleving, dat deze eens gerespecteerde voorbeeldfiguur wellicht vandaag de dag eerder een zonderling is. Desalniettemin heeft de geestelijke nog steeds een plaats in de samenleving, om te dienen. Wellicht in een dorp meer zichtbaar dan in de stad.
Het lezen van Palmers werk heeft de werking van een spiegel om in te blikken. Het doet positie kiezen. Voor mij leverde het in elk geval de overtuiging op dat het rekenen en wegen van tijd in relatie tot vrije tijd onder pastores een 19de-eeuwse correctie behoeft. Predikant zijn, dát is je leven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 2024
Zicht op de kerk | 32 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 2024
Zicht op de kerk | 32 Pagina's