Wijs waterbeleid: een boeiend vak!
In gesprek met dijkgraaf Goos den Hartog (L) en heemraad Bert van Vreeswijk (R)
Hoe verhouden de levensbeschouwelijke uitgangspunten van de SGP zich tot de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek aan de ene kant en politieke besluitvorming aan de andere kant? Met die vraag in gedachten voeren we een vraaggesprek met twee ervaren en gedreven SGP-bestuurders: Bert van Vreeswijk in het waterschap Vallei en Veluwe en Goos den Hartog in het waterschap Rivierenland.
In 1995 werd Goos den Hartog gekozen in het algemeen bestuur van Polderdistrict De Betuwe: ‘In de toenmalige gemeenteraad van de gemeente Echteld was brede steun voor mij als kandidaat voor deze eerste waterschapverkiezingen op persoonlijke titel. En zo werd ik gekozen als hoofdgeërfde in het algemeen bestuur van Polderdistrict De Betuwe.’
Van Betuwe naar Rivierenland
‘In de loop der jaren zijn veel waterschappen samengevoegd. Daardoor ben ik nu betrokken bij het waterschap Rivierenland. Vanaf 2013 ben ik dagelijks bestuurder, ofwel: heemraad. Een positie die te vergelijken is met die van een wethouder in het gemeentebestuur. Sinds 1 december 2023 ben ik waarnemend dijkgraaf geworden, omdat onze dijkgraaf Co Verdaas vanaf die datum Deltacommissaris is geworden. Mijn taken zijn het bewaken van de bestuurlijke processen, portefeuille handhaving en calamiteiten. Door de hoge waterstanden en de wateroverlast in de afgelopen maanden kwam ons waterschap en ik vanuit mijn rol als waarnemend dijkgraaf via de media regelmatig in beeld. De media zoeken je dan op omdat ze willen weten welke maatregelen wij nemen en waar burgers mogelijk rekening mee moeten houden.’
Wat motiveert je om een waterschap te besturen?
Goos: ‘Het mooie van het waterschap is dat het een functioneel bestuur is. We werken met heldere beleidsuitgangspunten op drie belangrijke thema’s: waterveiligheid, waterzuivering en watersysteembeheer (m.n. beheer waterpeil). Hiervoor zijn we verantwoordelijk in een vrij groot en divers gebied in Nederland waar ongeveer 1 miljoen mensen wonen. Het werk van een waterschap raakt het gebied direct en dat is ook het boeiende ervan. Het vraagt voor ons als waterschap om goede samenwerking en afstemming met vier provincies, gemeenten en overige stakeholders.’
In het waterschap Vallei en Veluwe is Bert van Vreeswijk al geruime tijd actief als bestuurder
Bert: ‘Dat is begonnen in 1997. Piet van de Breevaart en ik waren allebei raadslid voor de SGP in Scherpenzeel. We hebben ons toen kandidaat gesteld bij de waterschapsverkiezingen. Destijds was er het personenstelsel zonder kandidatenlijsten van politieke partijen. In 1998 ben ik gekozen in het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Eem. In maart 2010 werd toenmalig heemraad Breunis van de Weerd wethouder in Ede. Ik werd zijn opvolger als heemraad. In die functie heb ik ook de fusie meegemaakt met het waterschap Veluwe.’
Het besturen van een waterschap krijgt weinig aandacht in de media. Is het saai?
Bert: ‘Nee, integendeel. Het is uitdagend. We worden als waterschappen geconfronteerd met gigantische extra uitgaven voor het hoogwaterprogramma, met name voor dijkversterkingen. Het boeiende hiervan is dat het niet alleen over dijken gaat, maar ook over de verdeling van het water over de Rijn, Waal en IJssel, het IJsselmeer, de zoetwatervoorziening voor Noord- en Oost-Nederland. Dat hangt allemaal met elkaar samen.
Je loopt dan wel aan tegen de versnippering van het openbaar bestuur in Nederland. Soms vraag je je als waterschapsbestuur af: ‘Waar gaan wij nog over?’ Maar we geven onze visies en voornemens steeds door aan bredere bestuurslagen en uiteindelijk hoop je dat in ‘Den Haag’ voor een goed beleid wordt gekozen. Dus als de Haagse politici maar goed luisteren naar wat er vanuit al die andere bestuurslagen wordt gezegd, dan komt het wel goed.’
Je bent al 26 jaar actief als waterschapbestuurder. Wat motiveert je om dit vak te doen?
Bert: ‘Ik ben 40 jaar docent scheikunde geweest. Water zat zogezegd standaard in m’n bloed. Ik ben een van de weinige chemici in de waterschapsbesturen te midden van de vele biologen. Omdat de Wageningen Universiteit in ons gebied staat, hebben we daar erg goede connecties mee. Zij voeren regelmatig onderzoeksopdrachten voor ons waterschap uit.’
Daarmee komen we op de vraag welke rol wetenschap speelt in het beleid van waterschappen?
Goos: ‘Wetenschap heeft zondermeer een rol bij de uitgangspunten van het beleid van ons waterschap. Zeker voor klimaatontwikkelingen en waterveiligheidsopgaven. Wetenschappers van Deltares en andere kennisinstituten schetsen scenario’s en schatten verwacht-ingen in omtrent klimaatverandering, zeespiegel-stijging en regenwaterafvoer. Ze berekenen de gevolgen daarvan voor de waterstand in onze rivieren. Dit onderzoek vindt zowel nationaal als internationaal plaats. Denk ook aan het wegsmelten van gletsjers in de Alpen. Al die aspecten worden wetenschappelijk geëvalueerd en vertaald naar normeringen die door de nationale overheid in de waterwet worden vastgesteld. Het waterschap hanteert die wettelijke normen voor de hoogte en sterkte van de waterkeringen. Het gaat dan om klimaatscenario’s waarop de dijken worden ontworpen en gebouwd. Een ander aspect is bijvoorbeeld de wens om meer biodiversiteit te realiseren op de hellingen van dijken. Taludbekleding was voorheen een strakke grasmat maar uit onderzoek blijkt dat meer bloemrijkheid en een ander maaibeleid van de taluds een goede bijdrage leveren aan de biodiversiteit. Daarvoor is uitgebreid onderzoek gedaan in samenwerking met het Deltaprogramma en o.a. Radbouduniversiteit om te bepalen of deze wijze van taludbeheer geen grotere risico’s oplevert voor de waterveiligheid - en dat is niet gebleken. Voor de waterzuiveringstak wordt onderzoek gedaan of we polymeren (dat zijn toevoegingen aan het water bij het zuiveringsproces) kunnen vervangen door milieuvriendelijker en duurzame alternatieven. Al met al laat dit zien dat er heel veel raakvlakken zijn tussen waterbeleid en wetenschap. Waterschappen werken samen met kennisinstituten en onderzoekers om de doelstellingen van beleid nog beter te realiseren.’
We schakelen over naar het waterschap Vallei en Veluwe
Bert: ‘Wij werken veel samen met STOWA, het instituut dat gelieerd is aan de waterschappen. Zij voeren veel onderzoek uit. De implementatie ervan moeten we zelf doen. Maar medewerkers van STOWA begeleiden ons daarbij om zo meetgegevens uit de praktijk te verkrijgen. Het verwijderen van medicijnresten uit rioolwater is een van de belangrijke onderzoeken die STOWA momenteel verricht. Allerlei varianten worden daarvoor bekeken. Dan blijkt meer dan eens een verschil tussen wetenschap en praktijk. De beste oplossing volgens wetenschappers blijkt in de praktijk niet altijd de meest wenselijke, bijvoorbeeld omdat het veruit de duurste is. Ook spelen tegenstrijdige belangen een rol: alle medicijnrestenresten uit het afvalwater verwijderen, kan bijvoorbeeld gepaard gaan met een verdubbeling van de CO 2 -uitstoot. Dat wringt met de doelstelling van de waterschappen om in 2035 CO 2 -neutraal te zijn. Als bestuur zul je dus moeten zoeken naar een goede balans.’
Hoe ver kijken jullie vooruit. Ook vijftig jaar?
Bert: ‘Als we het over de IJssel hebben, vind ik onderzoek over een termijn van vijftig jaar te kort, dat moet tenminste honderd jaar zijn. In Wageningen is een studie gedaan naar de situatie van Nederland in 2120. 1 Vanuit dat scenario kunnen andere onderzoekers afleiden hoe breed de Rijn, de Waal en de IJssel moeten zijn om het water te kunnen afvoeren zonder al te groot overstromingsrisico.
Wij werken veel met modellen waarop verwachtingen worden gebaseerd. Daar moet een behoorlijke foutmarge inzitten, omdat het bij modellen altijd gaat om een benadering van de werkelijkheid. Daar moet je je als bestuurder heel goed van bewust zijn. Ik durf de stelling wel aan dat bij de politici in Den Haag de helft zich niet bewust is van die foutmarge in de modellen.’
Economen zijn bekend met de CPB-modellen. Die gaan over menselijk gedrag. Dat is misschien wel nog onvoorspelbaarder dan water...
Bert: ‘Nou, bij water heb je te maken met het weer. En nog iets: bij Pannerden splitsen Rijn en Waal. Door stuwen in de Rijn kun je meer water de Waal insturen. Maar de bedding van de Waal is aan het uitslijten. Hoeveel precies en welke effecten dat kan hebben, dat weten de onderzoekers niet. Dus op dat punt varen we, ook als het om de waterstanden gaat een beetje in de mist. Terwijl we als Nederlanders al zo lang met wateronderzoek bezig zijn.’
Goos: ‘Daar wil ik graag op inhaken. Bert doelt op de ruggen in de Waalbodem die bij lage waterstanden problemen geven voor het scheepvaartverkeer. Dat heeft een enorme impact op de economie, met name het transport van de Rotterdamse haven naar het achterland in Duitsland. Er is een commissie in het leven geroepen voor Integraal Rivier Management. Deze onderzoekt bijvoorbeeld hoe de bevaarbaarheid van de Waal en Merwede gewaarborgd kan worden bij lage waterstanden als gevolg van langdurige droogte. Daarbij wordt gedacht aan een samenspel van maatregelen, zoals bijvoorbeeld een Zeesluis in de Nieuwe Waterweg. Verder denkt men aan het creëren van extra zoetwaterbuffers, bijvoorbeeld in het Voornse Meer. Dat heeft veel effect op de omgeving en de natuur in dat gebied.’
Wetenschappers kunnen hun uiterste best doen en de wetgever kan naar beste kunnen een wet vaststellen, maar er zijn altijd losse eindjes…
Bert: ‘Juist daarom wil ik in de richting van de Tweede en Eerste Kamer opmerken dat het van groot belang is om te letten op de uitvoerbaarheid van wetgeving. In het waterschap doen we het zo dat we aan de beheerders in het gebied vragen om hun oordeel over de uitvoerbaarheid en juistheid van voorstellen. De gebruiker staat dan als het ware naast de wetenschappelijke modellen en zijn inzicht weegt voor ons als bestuurder evengoed mee. Op basis van hun reacties kunnen we excessen voorkomen en tegemoet komen aan onverwachte lokale situaties, waarmee de modellen geen rekening houden. Modellen gaan namelijk vaak uit van gemiddelden met een bepaalde bandbreedte. Maar beheerders hebben specifieke kennis over het gebied in huis.’
Goos vult aan: ‘Je hebt altijd te maken met gebied-specifieke kenmerken zoals bij langdurige lage waterstanden in de rivier waardoor het grondwater en oppervlaktewater vanuit de polders ondergronds in de rivier terechtkomt, iets wat nog niet goed in de modellen voor het waterbeheer zit verwerkt.
Hetzelfde zie je bij de drinkwaterwinning. Die komt bij langere droogteperioden ook in de knel. De provincie is bezig met de aanwijzing van nieuwe drinkwaterwingebieden. Dat dreigde in dit gebied mis te gaan en daarom moesten we als waterschapsbestuur toch wel even aan de rem gaan hangen. Want drinkwateronttrekking heeft ook effect op het ondiepe grondwater en het oppervlaktewater. Het beïnvloedt de zoetwaterhuishouding in een gebied waarmee in de modellen lang niet altijd op een goede manier rekening wordt gehouden. Daarom is het nodig om de grondwatergebruikers goed in beeld te krijgen.’
Theoretische, rationele kennis wordt vaak overgewaardeerd, terwijl praktijkmensen veel ervaringskennis hebben...
Bert: ‘Toch red je het ook niet met alleen ervaringskennis. Onlangs heb ik in ons Algemeen Bestuur aangekaart dat de Rijn deels gevoed wordt door gletsjers in de Alpen. Maar door de opwarming in de toekomst neemt de hoeveelheid smeltwater nog meer af en zal de Rijn steeds meer een regenrivier worden. Niemand in onze contreien kent het karakter van zo’n type rivier. Dat wordt dus pionieren voor de waterschappen.’
Het beleid van een waterschap kenmerkt zich in hoge mate door zakelijkheid, harde gegevens, formules, etc. Erg praktisch, zogezegd. Voelt u zich als SGP’er misschien een wat vreemde eend in de bijt?
Goos: ‘In het waterschapsbestuur maar ook in aan water gerelateerde organisaties ervaar ik absoluut niet dat ik word gezien als een vreemde eend in de bijt. Uiteraard heb ik als SGP’er wezenlijke uitgangspunten en een identiteit van waaruit ik opereer. Maar gekscherend zeg ik weleens: er staat geen groen CDA-water of oranje SGPwater in de sloot. Wel merk ik dat er ook in de waterschapsector belangengroepen zijn die sterk gedreven zijn vanuit de maakbaarheidsgedachte van de samenleving en onze leefomgeving. Dit neemt niet weg dat wij als verantwoordelijke bestuurders met de kennis van vandaag beleid moeten uitzetten voor de lange termijn, maar dan wel vanuit het besef dat wij maar beperkte instrumenten zijn in de handen van onze Schepper.’
Op welk moment komt je identiteit als SGP’er zichtbaar naar voren?
Goos: ‘Bijvoorbeeld bij de Open Monumentendagen. Als SGP-fractie hebben wij bepleit en voor elkaar gekregen dat ook op zaterdagen voor publiek de mogelijkheid bestaat om monumenten in ons waterschap te bezichtigen. Dus niet alleen op zondagen, want dan sluit je een bepaald deel van de bevolking uit. Verder ben ik op de werkvloer een van de weinigen die bidt voor het eten. Je doet het er niet om, maar je valt daarmee bij anderen wel op, ja.
Sinds 2013 ben ik heemraad en ik verneem van anderen dat SGP’ers zoals Bert en ik worden gezien als serieuze, betrokken en goed geïnformeerde bestuurders. We tonen inzet, bieden een stukje continuïteit met onze aanwezigheid en het nemen van verantwoordelijkheid. SGP’ers staan daar om bekend en dat is niet los te zien van onze identiteit.’
Bert bevestigt dit: ‘Adeldom verplicht, zo zie ik het. Ik merk dat anderen dit gewoon van ons verwachten. Ze rekenen er min of meer op dat we met een degelijk, goed doortimmerd verhaal komen. Maar ook dat ze ons kunnen vertrouwen.’ Lachend: ‘Ze noemen mij wel het geweten van het waterschap.’ Goos: ‘Dat mag ook wel na zoveel jaar.’ Bert: ‘Verder hamer ik er altijd op dat het waterschap een overheid is. We zijn geen bedrijf dat zijn klanten bedient. De besluiten van het waterschapsbestuur, de verordeningen die we vaststellen, hebben kracht van wet. We doen ook aan handhaving en kunnen boetes opleggen als regels worden overtreden. Dat typeert een overheid.
Een SGP’er in een waterschap heeft toch ook een bepaalde voorbeeldfunctie. Wanneer bijvoorbeeld iemand in een debat over klimaatadaptatie zegt dat het vijf voor twaalf is, dan reageer ik nuchter door te zeggen dat de oplossingen wel iets meer tijd vergen dan vijf minuten. In dat opzicht denk ik zoals Luther: de wereld zou morgen kunnen vergaan, maar dat weet ik niet, dus moet ik gewoon mijn werk doen alsof de wereld nog honderd jaar zal bestaan. Een ander punt van aandacht is het draagvlak voor de besluitvorming. Bij ons waterschap gaat het niet zo van: de helft plus één beslist en de rest zit er voor spek en bonen bij. Dat ondergraaft op termijn de stabiliteit van het democratisch bestuur. Bovendien zijn de waterschappen ontstaan uit coöperaties. Die historische oorsprong wil ik graag levendig houden. Daarom koesteren wij minderheidscolleges.’
Je doet zo goed mogelijk je best, maar je kunt niet alles weten. Geeft dat geen onrustig gevoel?
Bert: ‘Nee hoor. We moeten ons realiseren dat als we praten over een passende dijkhoogte en de juiste breedte van de voet, dat die dijk morgen toch kan overstromen of doorbreken. Dat heb je niet in de hand. Tegelijk ligt er de opdracht om verantwoord bezig te zijn.’
Goos: ‘We hebben dat in de zomer van 2021 gezien, toen piekte de Maas naar een onverwacht hoog peil dat in de modellen pas was voorzien omstreeks 2040. Haast iedereen werd er compleet door verrast. Dat de waterstand kan fluctueren, dat weet iedereen natuurlijk wel. Maar de overstromingen in Limburg drukten ons weer met de neus op het feit van de foutmarges in de modellen.’
De lange termijn waarop waterschappen zich richten, is bijzonder. Want bij de rijksoverheid lijkt ad-hoc beleid de toon te zetten.
Bert: ‘Wij zijn geen Rutte-aanhangers in onze manier van denken. Uit mijn ervaring als gemeenteraadslid weet ik dat daar veel beleidstermijnen voorkomen van 1 tot 4 jaar en bij de aanleg van een riolering heb je het over 30 tot 40 jaar. Dus eigenlijk denk je als raadslid alleen bij riolering aan de lange termijn. Bij de aanleg van een woonwijk wordt vooral gekeken naar de woonbehoefte, niet de risico’s op lange termijn. Bij een waterschap kijken we bij investeringen tien jaar vooruit, gelet op de grote opgaven waar we voor staan. Als het gaat om infrastructuur (stuwen, dijken en zuiveringsinstallaties) is de termijn minstens 30 jaar. Dat vind ik ook een passende termijn voor visiedocumenten. Maar bij klimaatdocumenten moet je echt denken aan een termijn van 100 jaar. Zulke lange termijnen zijn nodig om te voorkomen dat je investeringen doet die op langere termijn niet effectief blijken. Daarnaast moet je ruimte reserveren voor klimaataanpassingen.’
Heb je als waterschap invloed op het beleid van provincies en gemeenten als het gaat om ruimtelijke ordening en waterbeheer?
Bert: ‘Als waterschap hebben we geen verplichting om een omgevingsvisie te maken. Maar we hebben dat vijf jaar geleden toch gedaan. En we zien in de praktijk dat dit best goed werkt. Vrijwel alle gemeenten nemen onze beleidslijnen over. Het is wel zaak dat je de gemeenten vóór bent.
En wat betreft de provincie Gelderland zitten we in de riante positie dat we de waterparagraaf in ruimtelijke documenten mede opstellen, omdat de provincie daarvoor onvoldoende capaciteit in huis heeft.’
Wat kunnen politici in andere bestuurslagen van jullie leren als het gaat om meer oriëntatie op de langere termijn?
Goos: ‘Je merkt wel een kentering, vooral door de Kamerbrief ‘Water en Bodem sturend’ van november 2022. 2 Als voorbeeld noem ik de woonwijk Sliedrecht-Noord. Dat bouwplan zit al jaren in de pen. Maar is het wel verstandig om op die plek te gaan bouwen, midden in het hart van het veengebied, waar de waterbeheersingsproblematiek fors is, evenals de bodemdaling. Natuurlijk is het op korte termijn urgent om te gaan bouwen, gezien de krapte op de woningmarkt. Dat begrijp ik goed. Maar op de langere termijn bezien, kun je de vraag stellen: waarom daar op die plek? Kan dat niet beter ergens anders? Of creëer meer ruimte voor water en groen in de wijk dan het huidige plan. Maar ja, dan wordt het allemaal wel veel duurder. Daarom hoop ik dat de waterparagraaf bij bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen van een advies naar een wettelijk juridisch kader gaan in de toekomst. Gelukkig merk ik dat er wel beter naar het waterschap wordt geluisterd, maar of onze adviezen ook altijd worden opgevolgd, dat is nog maar de vraag.’
Bert: ‘In deze discussie neem ik wat steviger stelling. De Kamerbrief van de regering die Goos noemt, komt min of meer voort uit de ‘blauwe omgevingsvisie’ van de Waterschappen. Ik zie dat die vaak wordt overgenomen in de regionale ruimtelijke visies. Maar ik merk in de praktijk dat menig wethouder de betekenis ervan nog niet goed kent.’
De gemeente Zuidplas gaat een vijfde dorp bouwen in de diepst gelegen polder van Nederland. Toch wel verbazingwekkend.
Bert: ‘Het scheelt wel dat die polder vlak is en een peil kent. Wat dat betreft, is glooiend landschap veel lastiger. Maar de denkfout die velen maken is dat de dijk die om zo’n polder ligt er wel voor zorgt dat de bewoners altijd droge voeten zullen houden. Dat is gewoon niet waar. Hoe hoger het water aan de buitenkant, hoe groter de druk aan de onderkant. Een basisregel uit de natuurkunde waarmee je wel rekening moet houden.’
Hoe kijken jullie vanuit het waterschapsbestuur naar het reilen en zeilen van gemeentebesturen?
Goos: ‘Als je politiek in het waterschap vergelijkt met gemeentepolitiek, dan is het een gegeven dat je als raadslid vaker te maken hebt met vraagstukken die op de kortere termijn spelen. Dat begrijp ik wel vanuit de drang om in vier jaar stappen te zetten, maar dan zou ik toch adviseren om oog te houden voor de effecten op de lange termijn, zeker wat de waterparagraaf betreft.’
Bert: ‘Sinds ik de gemeenteraad verlaten heb in 2010 zit ik nog wel eens met gekromde tenen te kijken naar discussies van gemeenteraden in ons gebied. Soms vraag ik me af: waar is het gemeentebestuur mee bezig? Gaat het om het welzijn van de bevolking? Of gaat het om het realiseren van je eigen politieke ideeën? Laatst zei een waterschapbestuurder, die eerder ervaring had opgedaan in een gemeenteraad vol tegenstellingen, tegen mij: ‘Verbazingwekkend hoe het hier toegaat. Natuurlijk probeert elke fractie haar zin te krijgen en een voorstel te veranderen. Maar als dan na de discussie over de amendementen het definitieve voorstel in stemming komt, stemt iedereen voor!’ Want “we doen dit samen voor ons gebied”.’
Goos: ‘Daar ben ik het helemaal mee eens. Die houding zou veel gemeentebesturen ten goede komen.’
Welke rol zou het wetenschappelijk instituut voor jullie kunnen vervullen?
Bert: ‘In mijn portefeuille zit het onderwerp natuurherstel. Het eerste waar ik dan tegenaan loop is de vraag: wat is natuur? Deze vraag gaat echt dwars door alle partijen heen, ook de SGP. Daar zou je als WI echt eens een studie over moeten publiceren. En betrek daar dan ook de vraag bij wat onder natuurherstel wordt verstaan. Is dat de oorspronkelijke natuur weer terugbrengen? Of is dat vooruitkijken, bijvoorbeeld door in de nieuwe klimaatomstandigheden natuur te creëren die ook voldoende biodiversiteit biedt? Of gaat het om conserveren van de huidige situatie? En welke criteria gebruik je daarvoor? In onze partij leven over dit onderwerp heel verschillende opvattingen. Daardoor weten veel SGP’ers er niet goed raad mee. Een verdiepende studie hierover lijkt mij daarom geen overbodige luxe.
Deze suggestie komt op de agenda van het WI-bestuur! Waar wij ons wel eens zorgen over maken is dat bij veel Nederlanders een dijk van een vooroordeel bestaat over SGPbestuurders…
Goos: ‘Volgens mijn intuïtie kun je als SGP’er in een minderheidspositie van twee zetels op 31 raadsleden soms makkelijker gehoor vinden bij anderen dan wanneer je een veelkoppige fractie hebt in een raad van 21 zetels met twee wethouders in het college. De ruimte voor begrip bij anderen kan in de laatste situatie wel eens minder groot zijn. Misschien komt dat doordat de SGP dan bezien wordt als een machtsfactor, wat zelfs bij gematigd andersdenkenden een heel aparte, ongemakkelijke reactie kan oproepen. Mogelijk zou het WI hier onderzoek naar kunnen doen. De ruimte om elkaar te vinden, om over en weer wat toe te geven aan de ander, lijkt wel minder te zijn naarmate de SGP groter is. Daarvoor leg ik de bal overigens zeker niet alleen bij andersdenkenden, want de opstelling van de SGP zelf speelt daarin uiteraard ook een rol.’
Bert: ‘Dat klopt. Als je invloed hebt op grond van je aantal, praat je toch anders dan wanneer je enkel invloed hebt op grond van je kwaliteit. Als machtsfactor kun je een bedreiging zijn voor anderen. Als kleine partij ben je dat niet of veel minder.’
De manier van argumenteren en de houding die je, misschien wel ongemerkt, uitstraalt, doen er toe.
Goos: ‘Zeker, die zijn heel belangrijk. Een SGP’er moet beseffen dat hij als volksvertegenwoordiger is gekozen om de belangen van de hele bevolking te behartigen. Niet alleen van de eigen achterban. Het gebod ‘Heb uw naaste lief als uzelf’ is een centrale opdracht van waaruit je dient te opereren. Vanuit machtsdenken te werk gaan, hoort daar niet bij. Mijn advies aan collega’s van de SGP is: probeer altijd eerlijk te zijn, transparant en consistent. Als je iets niet weet, zeg dat gewoon en ga er niet omheen draaien. Op de langere termijn wekt dat vertrouwen en geeft dat waardering. Herkenbaar en betrouwbaar zijn als SGP’er vind ik belangrijk.’
Bronnen
1 https://www.wur.nl/nl/dossiers/dossier/ nederland-in-2120.htm 2 Kamerbrief over rol Water en Bodem bij ruimtelijke ordening, zie https:// www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2022/11/25/water-en-bodem-sturend
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 2024
Zicht | 92 Pagina's
