Kohlbruggianen of Vrienden van Kohlbrugge?
In een bijzondere kerkdienst, op Zondagavond 19 November jl. in de Westerkerk te Amsterdam gehouden, heeft Dr. J. J. Buskes, emerituspredikant aldaar, gereageerd op de „Open Brief" der 24 Hervormde predikanten, welke door mij medeondertekend is. In zijn rede — een preek zal het niet zijn geweest — heeft Dr. Buskes mij de eer aangedaan, mij met name te noemen. Als „Trouw" van 20 November jl. het door hem gesprokene juist heeft weergegeven, heeft mijn Amsterdamse collega verklaard: „Ds. D. van Heyst is een Kohlbruggiaan". Met volle waardering voor Kohlbrugge zelf heeft Dr. Buskes eraan toegevoegd: „Wat dit aangaat, Kohlbrugge is van méér gewicht dan de 24 ondertekenaars samen met mij er bij, maar" — en dat was de kritische noot, die Dr. Buskes ten aanzien van de predikant van Elberfeld liet horen — „in 1870 verdedigde Kohlbrugge grif op bijbelse grond de oorlog van Duitsland tegen Frankrijk".
Al heeft Dr. Buskes het ongetwijfeld goed bedoeld, toch kan ik met geen mogelijkheid zeggen, dat ik met zijn verklaring „Ds. D. van Heyst is een Kohlbruggiaan" erg gelukkig ben. Daarvoor ben ik naar mijn besef een te goed vriend en leerling van Kohlbrugge. „Kohlbruggianen" bestaan er niet en kunnen er ook niet bestaan. Kohlbrugge zelf heeft tegen deze aanduiding zeer ernstig gewaarschuwd in zijn brief van 5 Mei 1834 aan Jonkvrouwe U. Ph. van Verschuer, met wie hij kort daarop in een tweede huwelijk werd verbonden: „Mijne geliefde vriendin! Wat hebt gij toch al voor verwachtingen van mij, en wat is dat, dat broeder N. N. zegt, wij zijn Kohlbruggianen in leven en in sterven, — o slaat mij toch in het geloof dood, en sterft mij af in uwe harten, zooals gij der wet afgestorven zijt; mocht gij mij voor dood houden, zooals gij de wet voor dood houdt; mocht ik (voor) u dood zijn, zooals de wet (voor) u dood is; heb ik, een arm en ellendig zondaar, de voornaamste van u allen, u eenigszins den weg mogen wijzen naar onzen overzoeten, overschoonen en algenoegzamen Heere Jezus, zoo houdt mij als staande nu achter den troon, maar uzelven als die er voor staat; — wat heb ik van den kruier te praten, als ik voor mijnen Weldoener sta. Het is een bewijs dat men nog niet ten volle verzekerd is, als men zich gaat beroepen op een handvol stof".
Wie zichzelf dus „Kohlbruggiaan" noemt of zich door anderen zó laat noemen, handelt daarmee in strijd met de uitdrukkelijke woorden van Kohlbrugge zelf en geeft op die wijze duideliji-i blijk geen „vriend van Kohlbrugge" te zijn. Anders gezegd: de „vrienden van Kohlbrugge'" willen tot geen prijs „Kohlbruggianen" genoemd worden, omdat niemand méér anti-„Kohlbrug-giaan" was dan Kohlbrugge zelf, evenmin als Paulus wilde weten van hen die zich „van Paulus" noemden.
Hier beweegt Kohlbrugge zich heel duidelijk in de lijn van de hervormer Luther, die in zijn „getrouwe vermaning aan alle christenen om zich te wachten voor oproer en opstand" uit het jaar 1522 gezegd heeft: „Ten eerste verzoek ik dringend, mijn naam met stilzwijgen te willen voorbijgaan en zich niet luthers, maar christen te willen noemen. Wat is Luther? Is toch deze leer niet mijn leer, dan ben ik ook voor niemand gekruisigd. Op welke wijze kwam ik, arme stinkende madenzak, zó ver, dat de kinderen van Christus naar mijn heilloze naam genoemd zouden moeten worden? Niet alzo, geliefde vrienden, laten wij de partijnamen wegdoen en christenen heten naar Christus, wiens leer wij hebben. Ik ben geen meester en wil dat ook niet zijn. Ik bezit mèt de gemeente de enige gemeenschappelijke leer van Christus, die alleen onze Meester is".
Dr. Buskes zou mij werkelijk een grote dienst bewijzen, als hij mij voortaan niet meer als „Kohlbruggiaan" wilde aanduiden. Wil hij mij toch persé rubriceren, laat hij mij dan maar gerust een „vriend of leerling van Kohlbrugge" noemen. Heel graag maak ik zijn woorden, in de Westerkerk te Amsterdam gesproken, tot de mijne: „Kohlbrugge is van méér gewicht dan de 24 ondertekenaars samen met mij er bij". Of Kohlbrugge in 1870 op bijbelse grond de oorlog van Duitsland tegen Frankrijk grif verdedigd heeft? Met zekerheid durf ik dit niet te beweren, maar evenmin durf ik het te ontkennen. In elk geval blijkt Kohlbrugge hier als kind van zijn tijd intens te hebben meegeleefd met de lotgevallen van zijn tweede vaderland. Dat kan niemand hem euvel duiden. Hij heeft echter in dit verband tot zijn gemeente ook nog iets anders gezegd, nl. dit: ,,Mijn geliefden! het is duizend maal gemakkelijker, dag en nacht te marcheren, op voorposten te staan, met het zwaard er op in te slaan, dan op God te vertrouwen en van ganser harte als een arm, verloren mens voor zichzelf en zijn kinderen God aan te roepen "
Met deze woorden van de predikant van Elberfeld, bijna een eeuw geleden uitgesproken, zal Dr. Buskes zeker van harte instemmen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1967
Kerkblaadje | 24 Pagina's
