Van mij
“De Here is mijn deel.” (Psalm 119:57a)
Kinderen kunnen het soms zo heerlijk simpel en trots zeggen: “Dat is van mij!” De dichter van Psalm 119 zegt ook iets dergelijks: “De Here is mijn deel.” Met andere woorden: de Here is van mij. Een mooie en ontroerende belijdenis. Al lezen we het omgekeerde eveneens in de Schrift, dat God zegt: “Jij bent van Mij” (Jesaja 43:1). En vergeet onze Heidelberger niet: “Mijn enige troost in leven en sterven is dat ik het eigendom van Christus ben.”
Onze tekst herinnert aan de verdeling van Kanaän. Toen Israël het beloofde land binnentrok, zorgde Jozua dat iedere stam en elke familie grond kreeg: een (erf)deel. Dat had de Here aan Mozes voorgeschreven. De stam Ruben bijvoorbeeld kreeg het Overjordaanse, Juda en Benjamin het gebied rondom Jeruzalem. Een stam kreeg geen grond: Levi. Waarom niet? ’t Was toch de droom van iedere Israëliet te zitten onder zijn eigen wijnstok en vijgenboom? Wel, de Levieten moesten leven van de dienst aan Gods heiligdom. Zo was deze stam een teken dat je slechts kunt leven uit de hand van God. Die geeft ons een deel, die ís ons deel. Vandaar een tekst als Deuteronomium 10:9: “Levi heeft geen erfelijk bezit zoals zijn broeders; de Here is zijn deel, zoals Hij gezegd heeft.”
Nu zingt onze dichter: “De Here is mijn deel.” Zo verwoordt hij de relatie tussen God en hem. Daar werkt de Here ook bij ons op aan, door de bediening van Woord en sacrament. Opdat wij zeggen: “De Here is mijn deel.” -- Hébben we het al eens gezegd? Misschien onlangs nog, toen u somber was: “Weet je wat mij houvast geeft? Dat God van mij is; Hij is mijn rots, mijn deel.” Of we zeiden het stil voor onszelf: “De Here is mijn deel.” ’t Kan ook zijn dat je dat niet durft. Want als je kijkt naar wat niet klopt in je leven, als je stuit op je getwijfel. Wel, juist uit úw mond hoort God het graag: “Here, U bent van mij, U bent mijn deel.”
Soms moet God ons het nodige uit handen stoten, voor we het belijden: “De Here is mijn deel.” Er zijn namelijk tal van dingen, te veel dingen waarvan we zeggen: van mij. Maar dan gebeurt er iets en sta je met lege handen. Behalve wanneer de Here ons deel is. Want dat deel is niet een beetje; dat deel is iets waarmee je de koning te rijk bent.
Vooral de Here zelf is ons deel, nog meer dan zijn zegeningen. Opmerkelijk: juist als vreugde en geluk verdwenen zijn, zingen de psalmisten over God als hun deel. Ze houden de Here over. Een schrale troost? Dat lijkt soms zo. Laten we het maar eerlijk zeggen. Maar dan is daar de Heilige Geest, die ons bijbrengt wie de Here is voor zondige tobbers, voor schuldige twijfelaars: hun deel! Met zijn hart, dat vol liefde voor ons klopt; met zijn handen, die ons dragen; met zijn oor, dat Hij tot ons neigt.
Een wonder. De hoge en heilige God, wiens toorn wij op ons geweten hebben, toch: mijn deel, mijn erfenis, mijn bezit. Dat is enkel en alleen te danken aan onze Here Christus. “In Hem –schrijft Paulus in Efeze 1– zijn wij een erfdeel geworden.” In die woorden schuilt zijn verzoenend lijden en sterven. Op kosten daarvan mogen we vrijmoedig instemmen met die vijf woorden uit Psalm 119.
Is het niet vooral aan en door het avondmaal dat we leren belijden: “De Here is mijn deel”? Zo zeker we eten van het brood en drinken van de wijn, zo zeker is de Here ons deel. De Vader is van mij, de Zoon is van mij, de Heilige Geest is van mij. Denk eraan, wanneer u weer een keer aan tafel zit en brood en beker vasthoudt: “Here, nu bent U van mij. Niemand die U nog van mij kan scheiden.” ~ “En jij bent van Mij!”
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 2023
Ecclesia | 8 Pagina's
