Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dr. S. Gerssen (1923-1989), vriend van Israël, kenner van Kohlbrugge (II)

Bekijk het origineel

Dr. S. Gerssen (1923-1989), vriend van Israël, kenner van Kohlbrugge (II)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerk en Israël

SSamuël Gerssen onderging reeds als student en later als predikant de invloed van dr. H.F. Kohlbrugge. Diens nadruk op de blijvende betekenis van het Oude Testament en van de Thora, waarin God zijn wezen en liefde heeft geopenbaard, bracht hem op het spoor van Israël. Vooral dr. K.H. Miskotte, met wie hij persoonlijke contacten onderhield, verdiepte zijn theologische bezinning op dit terrein. Zijn aanstelling tot secretaris van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël hield in, dat hij een beleidsvoorbereidende taak kreeg en voortrekker werd van de bezinning op de verhouding van Jodendom en christendom. Deze bezinning kreeg vooral vorm in zijn dissertatie Modern Zionisme en christelijke theologie, waarop Gerssen in 1978 te Utrecht bij professor dr. J.M. Hasselaar promoveerde. In dit proefschrift stelt hij dat Messias Jezus de eigen weg van het Joodse volk niet ondergraaft, maar juist in diepe zin bevestigt. “Anderzijds is het Joodse neen tegen Jezus begrijpelijk vanuit de trouw aan de Tora, aan het geloof dat de wereld nog niet verlost is. Wat dus in christelijke ogen verharding heet, is in Joodse ogen volharding.”

Vermeldenswaard is de 8 ste stelling bij het proefschrift: “Als in Romeinen 9: 4 van het Joodse volk wordt gezegd dat hunner de beloften zijn, gebiedt de eenheid der Schriften daaronder ook de landbelofte te verstaan.“ Gerssen was nauw betrokken bij de opstelling van de Handreiking Israël – volk, land en staat (1970). Gaandeweg verschoof bij hem het accent van bekeren en verkondigen naar voorlichten en bezinnen. Het leerhuis kreeg extra betekenis als ontmoetingsplaats voor Joden en christenen.Gerssen bleef secretaris van de Raad voor Kerk en Israël, totdat hij in 1982 rector van het Theologisch Seminarium Hydepark werd. Deze functie vervulde hij, zoals reeds aan het begin van deze artikelenserie vermeld, tot 26 september 1986, toen hij wegens emeritaat afscheid nam.

Kenner van Kohlbrugge

Reeds in zijn studententijd had Samuël Gerssen belangstelling voor de preken van Kohlbrugge. Toen hij destijds van gezaghebbende zijde gewaarschuwd werd voor Barth en “ook een beetje voor Kohlbrugge”, was hij ze juist zeer intensief gaan lezen, zei Gerssen in de toespraak bij zijn afscheid als rector van het Seminarium Hydepark. En hij voegde er aan toe: “ik denk, alles overziende, niet zonder vrucht”. Dat was niet te veel gezegd. Terecht is hij “een kenner van Kohlbrugge” genoemd.

Een opstel dat duidelijk blijk geeft van Gerssens kennis van Kohlbrugge, is het in Grensverkeer tussen Kerk en Israël opgenomen artikel “Alles hangt aan een komma.” 2 Bij Kohlbrugge staat alles, tot zelfs zijn levensgeschiedenis toe, in het licht en de schaduw van de prediking, zo stelt Gerssen vast. Zich daartoe geroepen te weten was zijn vreugde en zijn kruis. Als wij zijn portret bekijken zien wij gelaatstrekken die iets hoogs, iets koninklijks doen vermoeden, terwijl de oogopslag indringend is en mild tegelijk. Zo was óók zijn prediking (die in vele bundels bewaard gebleven is): strak en ruim, aanklagend en vertroostend, een handhaven van het recht Gods en tegelijk een wijzen van de enige weg des heils voor alle verslagenen van geest.

Alles aan Kohlbrugge was paradoxaal. Op de hoogtepunten van zijn preken botsen God en mens tegen elkaar op, zó dat er wonden geslagen worden, maar dit geschiedt niet zonder dat de olie des Geestes in de wonden wordt uitgegoten. Goddeloosheid en heiligheid, verdorvenheid en rechtvaardiging blijken ten nauwste op elkaar betrokken te zijn en in het evangelie zelfs op elkaar te zijn aangewezen. Al deze preken zijn machtige parafrasen van de ene grote paradox: God met ons, de heilige God met ons goddelozen.

Kohlbrugge zelf heeft dit inzicht in zielennood ontvangen. Daarom worden zijn preken ook vanuit de aanvechting het best verstaan. Iedere preek veronderstelt zondekennis en waar die veronderstelling ontbreekt, is er voor deze prediking geen klankbodem. Als de oppervlakkigheid en de geestelijke gemakzucht en eigendunk in de gemeente toenemen, raakt Kohlbrugge meer en meer in de schaduw. En omgekeerd, wanneer mensen bij de schildering van allerlei zielstoestanden ontdekken altijd onder de maat te zullen blijven, worden juist de preken van Kohlbrugge als pure troost ervaren.

In zekere zin kan Kohlbrugge’s leven worden gezien als een commentaar bij zijn eigen prediking. Zijn levensloop leek inderdaad op die van een martelaar van het toenmalige christendom. Hij had iets eigens en kon in geen enkel bestaand kader worden ingevoegd. Nog altijd hebben de vrienden van Kohlbrugge iets dat buiten het geijkte richtingspatroon valt. Hij was geen epigoon van Luther of Calvijn. Buiten twijfel was Kohlbrugge gereformeerd, maar met een lutherse inslag. Zijn leven lang heeft hij Luther het meest en het liefst gelezen.

Dit aparte heeft hem het leven niet gemakkelijk gemaakt. Voor de lutherse gemeente was hij te onverdraagzaam, in het nogal piëtistische Elberfeld was hij voor de grote kerk te resoluut. Voor het Reveil was hij te passief, voor de Hervormde kerk te verontrustend, maar voor de Afscheiding weer te ruim, te sterk verbonden met de hele kerk en het hele volk. De gemeente waar hij na jaren van ballingschap een kansel vond, was een op zichzelf staande en toch niet afgescheiden gemeente die vanuit een zekere afzondering ten dienste stond van de gehele kerk, zelfs van de oecumene.

Schuil achter het Woord

Het bijzondere van Kohlbrugge’s prediking ligt vooral hierin, dat de prediker schuil gaat achter het Woord, dat hij bedient. Er wordt niet naar een bepaalde tekst toe gepreekt, maar het Woord Gods is in elke preek, van de eerste zin af aan de orde. De tekst is de inhoud van het gesprek dat van Godswege met de gemeente wordt gevoerd, of liever: die tekst is de troost van de Geest voor de aangevochtenen. Vandaar ook dat het geheel vaak uitmondt in een triomferend slot. Uit de volheid van de Schrift, soms in hele reeksen bijbelcita- ten, wordt het heil geput. De preken zijn niet zozeer tijdloos als wel boventijdelijk. Men wordt nooit getroffen door een diepzinnige vlucht van gedachten of door een opvallende actualiteit. Deze preken hebben eerder iets stroefs. Het enige dat erin fascineert –en dat geldt nog steeds- is het evangelie der genade.

Deze vorm is volgens Gerssen ten nauwste verbonden met de inhoud. Bij Kohlbrugge moet alles wijken voor het woord, dat van de andere kant naar de mens toekomt. De mens met zijn vleselijke gedachten – en ook vrome gedachten zijn vleselijk – wordt erdoor beschaamd en de werkelijk beschaamde wordt erdoor vertroost. Het diepste van de zonde is, dat wij het altijd beter willen weten dan God en dat wij zijn belofte niet de waarheid over ons leven willen laten zijn. Wij pleiten onszelf vrij waar het Woord ons veroordeelt, en in onze veroordeling menen wij niet genoeg te hebben aan het vrijsprekende Woord Gods. Kohlbrugge heeft echter geleerd dat hij met al zijn schuld door het Woord Gods rechtvaardig werd gesproken: “zoals gij zijt, zijt gij mij heilig.” In zijn preken vindt men geen beschrijving van op elkaar volgende toestanden in het geestelijk leven, waardoor het geheel gemakkelijk een wettisch tintje krijgt. Bekend is zijn uitspraak: “Als het Woord er maar bij komt, zullen er nog wonderen gebeuren.” Dit alles hangt nauw samen met Kohlbrugge’s inzicht in de toestand van de mens voor God. In alles en vooral in het innerlijke leven komt openbaar, dat de grondslag van ons leven voor God niet deugt.

De komma in Romeinen 7: 14

De nadruk op de relatie met God brengt bij Kohlbrugge een diep inzicht in het wezen en de omvang van de zonde mee. Vooral waar de mens op het religieuze vlak meent nog iets voor God te zijn of te kunnen doen, wordt hem alle grond ontnomen. Sinds Kohlbrugge’s preek over Romeinen 7: 14 is hem duidelijk geworden, dat dit alles ook voor de bekeerde geldt. Het gaat in deze tekst vooral om het gewicht van de komma: ik ben vleselijk , verkocht onder de zonde. Niet voor zover ik vleselijk ben, ben ik verkocht onder de zonde. Ik ben helemaal vleselijk en daarom komt er uit mij nooit iets dat voor God aanvaardbaar is. De ontdekking van die komma was voor Kohlbrugge zelf als een donderslag en het geweld ervan is steeds in zijn prediking gebleven. Zo wordt bekeerd en onbekeerd op één hoop geworpen. Wie als bekeerd wil worden aangezien, ergert zich daaraan; wie alle grond in zichzelf verliest, ervaart het juist als een onuitputtelijke troost.

In Kohlbrugge’s prediking neemt de wet een bijzondere plaats in. Voor hem was de wet het centrale thema. God wil immers zijn wet vervuld zien, al komt de onderste steen boven. De wet is echter zó hoog dat de mens in zijn vleselijk bestaan zich er alleen maar aan vertillen kan, terwijl God zijn heiligheid nooit op kan geven. Redding kan daarom alleen tot stand komen door het geloof in Christus, die in ons vlees de wet vervulde. Kohlbrugge’s prediking is intussen zeker geen wetsprediking, maar Christusprediking. Bijna nergens in de preekliteratuur van de kerk der eeuwen wordt zo indrukwekkend over Christus’ Middelaarswerk gesproken als hier. Dit hangt samen met het feit dat de vernedering van Christus zó aangrijpend getekend wordt, dat het wel bedenkingen heeft opgeroepen; dit laatste ten onrechte, omdat Kohlbrugge de volstrekte zondeloosheid van Christus ten volle handhaaft.

Zo is Kohlbrugge’s prediking niet anders dan een pleidooi voor de algenoegzaamheid van Christus. Als alles in hem ligt, is er niets in de mens. Meer te willen zijn dan vlees, zondaar, is ontwijding van het bloed van Christus. Vandaar dat Kohlbrugge de zonde vooral ziet in het ongeloof, in het naast Christus iets willen zijn of hebben. In Hem wordt de rechtvaardiging en de heiliging geschonken. Het is oppervlakkig te menen dat bij Kohlbrugge de heiliging te kort zou komen ten gunste van de rechtvaardiging. Het gaat hem juist om de waarachtige heiligmaking des Geestes. Deze is geloofszaak en wordt daarom alleen ons deel in het ‘nochtans’ van het geloof. Op de vraag naar het moment van zijn bekering wees Kohlbrugge van zichzelf en zijn bevinding af naar het kruis en de opstanding van Christus.

Om bij de kern van de Reformatie te blijven hebben wij naast Calvijn Kohlbrugge nodig. Zoals wij om het zicht op de schepping en de samenleving niet te verliezen naast Kohlbrugge Calvijn nodig hebben. Kohlbrugge is misschien toch te eenzijdig om werkelijk school te maken. Hij is meer het evangelisch tegengif als mensen al te vroom worden om uit het volle heil in Christus te leven. In een tijd waarin een wettische en activistische wind waait, is zo’n tegengif hard nodig, aldus dr. Samuël Gerssen aan het slot van zijn beschouwing.


Noot

1 Dit artikel is een vervolg op een artikel dat drs. Den Admirant in nr. 25/26 van 2020 schreef over dr. Gerssen.

2 Dit artikel verscheen eerder in Hervormd Utrecht, 37 ste jrg. 19 juni 1981 en in het Kerkblaadje, 72 ste jrg. 7 augustus 1981.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 mei 2020

Ecclesia | 8 Pagina's

Dr. S. Gerssen (1923-1989), vriend van Israël, kenner van Kohlbrugge (II)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 mei 2020

Ecclesia | 8 Pagina's