“Deze wereld of de toekomende?”, Dr. J.H. Gunning jr. over Spinoza
Het plakkaat van de Staten van Holland van 25 juni 1678, waarbij de nagelaten geschriften van Spinoza werden verboden, kon de verspreiding ervan in Europa niet verhinderen. Tegen het einde van de 18 de eeuw kwam er nieuwe belangstelling voor Spinoza’s gedachtegoed. In ons land was het met name de letterkundige en filosoof Johannes van Vloten (1818-1883), die de wijsgeer weer onder de aandacht bracht en zorgde voor een heruitgave van zijn Verzamelde Werken. Hij bepleitte ook de oprichting van een standbeeld voor Spinoza in Den Haag. Dit plan bleef echter niet onomstreden. Een van de felste tegenstanders was de Haagse predikant (later hoogleraar) dr. Johannes Hermanus Gunning Jr. (1829-1905). Hij tekende protest aan, onder meer in zijn geschrift Spinoza en de idee der persoonlijkheid (1876), tegen de plaatsing van een standbeeld in de openbare ruimte. Wat deze publicatie betreft moge ik verwijzen naar enkele artikelen van Dr. J.G. Barnhoorn in Ecclesia van 2016. 1
Gunning verwachtte overigens niet, dat zijn protest het oprichten van het standbeeld zou kunnen beletten.
Op 14 september 1880 werd het aan de Paviljoensgracht onthuld na een feestrede van Van Vloten over “Spinoza, de blijde boodschapper der mondige mensheid”. Voor Gunning was dit feit aanleiding een woord tot de Hervormde Gemeente te richten in een brochure, getiteld Deze wereld of de toekomende? Hij zou hebben ingestemd met een standbeeld in een besloten ruimte, bijvoorbeeld in een museum. Want als een van de grootste geesten en edelste karakters, die ons land heeft voortgebracht, maakt Spinoza aanspraak op onze blijvende hulde. Maar in het midden van het volk, in de openbare ruimte, past zijn standbeeld niet. Het volk als zodanig kent hem niet, omdat hij geen gemeenschap had met de heiligste overleveringen waaraan ons volk sedert eeuwen zijn kracht ontleende. Wij als Gemeente van Christus moeten ons afvragen wat dit teken ons te zeggen heeft en onze verhouding ertoe bepalen.
Over Spinoza’s leven schrijft Gunning in deze brochure niet. Hij gaat ook niet uitvoerig in op de stellingen van Spinoza’s filosofie. Alleen in enkele hoofdlijnen schetst hij de verhouding van dat stelsel tot onze belijdenis. Hij doet dit aan de hand van de vraag: Deze wereld of de toekomende?
Een woord tot de Gemeente
Spinoza’s leer, in het kortst samengevat, is: De werkelijkheid is de waarheid. Het bestaande, mits volkomen en met juistheid in zijn gevolgtrekkingen ontvouwd, is het ideaal zelf. Daartegenover staat de belijdenis der Gemeente: er is een diepe kloof tussen werkelijkheid en ideaal. Dit niet omdat de werkelijkheid onvolkomen is en slechts aanvulling behoeft, maar omdat er zonde, afval van God en daardoor dood en verderf is, die alleen door reddende genade, almachtige ontferming, neerdaling van Boven, door de vleeswording van het Woord zijn te overwinnen. De Gemeente leeft niet door de natuurgeest alleen, maar door God de Heilige Geest. De wereld kan die Geest niet ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet. Zij is slechts vertrouwd met de wereld der verschijnselen, waartoe de natuurlijke mens naar de aard van zijn kenvermogen ontegenzeglijk bepaald blijft. Maar de Heilige Geest leidt ons in “de waarheid”, in de wereld der wezenlijkheid die de verschijnselen draagt, hun geestelijke achtergrond is. Dit wil niet zeggen dat wij nu wetenschappelijk alle dingen kennen, of aan nauwlettend onderzoek, waarneming, ervaring, kritiek ontheven zouden zijn. Integendeel, we zijn tot dit alles nu dubbel verplicht, want we vinden er ons nu toe in staat gesteld, zijn normale mensen geworden, in wie in beginsel de ware oorspronkelijke orde hersteld werd. Dit niet omdat wij in onszelf enige voortreffelijkheid boven anderen zouden hebben, maar omdat wij op een andere bodem zijn overgeplaatst. Ons burgerschap is in de hemelen. Wij zijn met Christus in de hemel gezet en letten niet meer op de dingen die voor ogen zijn, maar op de dingen die men niet ziet, omdat die eeuwig zijn. Niemand onzer meent echter dit licht voor zichzelf alleen te bezitten. Het is het geloof der Gemeente, waarvoor ieder van onze tegenstanders even goed als wij het orgaan heeft. Maar helaas wil hij het niet tot werking laten komen, wil hij het oor van zijn hart nog niet lenen aan de onuitsprekelijke eeuwige Liefde, die hem net zo goed als ons gelukkig begeert te maken.
De toekomende wereld waarin wij leven, heet zo omdat zij na dit leven in het vlees, met de toekomst van Jezus Christus, eerst recht openbaar zal worden. Ook nu is zij reeds werkelijk aanwezig en is zij juist onze kracht, ons licht. Vanwege deze eeuwige achtergrond, die voorgrond wordt, hebben wij deze wereld lief en werken met lust en blijdschap in haar. De “toekomende wereld” zou ook de hogere, volmaakte wereld kunnen worden genoemd. Dit is het wat ons van Spinoza’s stelsel scheidt. Zijn stelsel bepaalt ons bij de tegenwoordige wereld, wij leven in de toekomende.
Een zedelijk verschil
Het verschil is van zedelijke aard. Er is niet een christelijk stelsel dat tegenover dat van Spinoza zou staan. Maar er is een leven uit God, waaraan de gemeente deel heeft. Ongetwijfeld openbaart zich dat leven ook wel in leer en stelsel, maar dat is altijd slechts in de tweede plaats van belang; iemand kan dit stelsel heel verkeerd uitdrukken en toch deel hebben aan het leven uit God. Dit leven staat in zedelijk opzicht tegenover het pantheïsme. Spinoza zegt: “wij streven en begeren niet naar iets, omdat wij oordelen dat het goed is, maar wij houden iets daarom voor goed omdat wij het begeren en ernaar streven”. De mens is dus ontslagen van het boven hem staand zedelijk ideaal. Het volstrekt gebiedend onderscheid tussen het goede en het kwade is vervallen. Tot deze stelling komt de mens omdat hij zijn geweten niet hoort.
Het geweten gebiedt hem zich strak en steil tegenover een slechte werkelijkheid te stellen. In dit zedelijk streven naar het heilige bestaat ’s mensen persoonlijkheid. Als hij deze strakke scheiding laat varen, dan blijft ook God voor hem niet meer de heilige, zich tegen het kwade stellende macht, maar vloeit evenals de mens ineen met de werkelijkheid zoals ze is, en het pantheïsme is dáár.
Gunning concludeert dat er tussen de Gemeente en de wijsbegeerte van Spinoza een levensverschil bestaat. De tegenstelling is: de natuur of de heilige God? Dit verschil is altijd van zedelijke aard. Het raakt niets minder dan de hoogste idealiteit van het leven, waarvan Christus de banier opheft met zijn leuze: bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Hiermee scheidt Hij de tegenwoordige wereld van de toekomende: in ons doet Hij dat met het “bekeert u” en buiten ons met het wijzen op het Koninkrijk.
Gunning besluit zijn “woord tot de Gemeente” als volgt: “Of in volgende eeuwen, als ook de Nieuwe Kerk zal in puin gevallen zijn, de naam van de wijsgeer nog zal gehoord worden, moge de tijd leren. Maar zeker zal ook dan in onverzwakte kracht het lied der aanbidding en der overwinning aangeheven blijven:
Het Lam, voor ons op aard’ geslacht,
is eeuwig waard te ontvangen
de wijsheid, rijkdom, eer en kracht
en dankbre lofgezangen.” 2
M. den Admirant, ’s-Gravenhage
Eindnoten
1 G. Barnhoorn, “Gunning contra Spinoza”, in: Ecclesia, jg. 107 (2016), nrs. 17, 18, 19.
2 Gezang 41: 1 in de Hervormde bundel 1938, Gezang 110: 1 in het Liedboek van 1973. In het Liedboek van 2013 komt het niet meer voor.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 maart 2018
Ecclesia | 8 Pagina's
