Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heilige oorlog (144)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heilige oorlog (144)

Waar Christus is, is geen plaats voor twijfel

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mensziel is bedroefd over de zonden tegen hun Prins Immanuël. Maar die droefheid wordt door de Prins beantwoord met tekenen van grote liefde. De inwoners ontvangen sieraden en mogen hun kleding wit wassen in de fontein die door Hem geopend is. Een aantal inwoners krijgt het bevel de gedode vijanden die op het slagveld liggen te begraven, zodat de stank en de herinnering verdwijnt.

De begrafenis van de vijanden

De wijze en trouwe burgemeester van Mensziel beveelt dat Gods vreze en Oprecht erop toe moeten zien dat de verslagen vijanden worden begraven door de daarvoor uitgekozen mannen. Hun taken zijn als volgt: sommigen maken de graven, anderen leggen daarin de dode vijanden en anderen gaan over het veld en langs de grenzen van Mensziel om te zien of er nog een schedel van een Twijfelaar, een bot of een stuk daarvan op de aarde in de omgeving is te vinden. Als er iets wordt gevonden moet er een merkteken bij geplaatst worden. Dan weten de anderen dat daar lichaamsdelen lig-gen die begraven moeten worden. Die worden dan uit het zicht begraven, zodat de namen van de Twijfelaars en de herinneringen aan hen van onder de hemel worden uitgewist. Daarmee zullen ook de kinderen en degenen die later geboren worden niet meer weten dat de schedels, de botten of stukken daarvan van een Twijfelaar waren.

De leiders van deze begrafenis en de mannen die het uitvoeren doen wat hun opgedragen is. Ze begraven de Twijfelaars, al hun schedels, botten en resten, waar ze die ook vinden. Op deze wijze wordt het slagveld schoongemaakt. Vrede-Gods pakt ook zijn taak op en doet zijn werk weer als vroeger. Alle Twijfelaars worden in de velden rond Mensziel begraven: de Twijfelaars-aan-de-Verkiezing, de Twijfelaars-aan-de-Genade, de Twijfelaars-aan-de-Volharding, de Twijfelaars-aan-de-Opstanding, de Twijfelaars-aan-de-Zaligheid en de Twijfelaars-aan-de-Heerlijkheid. 1

De ontsnapte kapiteins en officieren

Hun kapiteins waren Waanzin, Krankzinnig, Verdoemenis, Onverzadigbaar, Zwavel, Marteling, Nooit-Rust, Graf en Hopeloos. Hun generaal was de oude Ongeloof, de onderofficier van Diábolus. Ook hadden ze zeven legerofficieren: Beëlzebul, Lucifer, Legio, Apollyon, Python, Cerberus en Belial. Deze kapiteins en officieren wisten echter te ontsnappen toen hun mannen werden verslagen door de kracht van het leger van de Prins, dat daarbij werd bijgestaan door de inwoners van Mensziel.

Niets meer te ruiken

Zoals hierboven verteld, worden de verslagenen begraven. Dat gaat gepaard met bijzonder grote blijdschap van Mensziel. Ook de wapens van de vijanden, die wrede instrumenten van de dood waren geweest, zoals pijlen, speren, mokers, brandbommen en dergelijke, worden begraven. Tot slot worden ook hun krijgskleding, hun vlaggen, banieren en de standaard van Diábolus begraven, met alles wat ook maar ruikt naar een Diábolische Twijfelaar.

Terugblik ‘De terugkeer van de Prins’

Met de begrafenis van de Twijfelaars en alles wat bij hen hoort sluit Bunyan hoofdstuk 16 van zijn boek ‘De heilige oorlog’ af. Hij heeft daarin verteld over de terugkeer van de Prins tot Mensziel.

Daaraan voorafgaand had de Prins hoopvolle brieven gestuurd. Daarna besloten de mannen van Mensziel de strijd tegen Diábolus aan te gaan. Na een uur zag kapitein Geloof de Prins in vliegende vaart naderen. Onder het geroep van ‘Het zwaard van Immanuël en het schild van kapitein Geloof’ worden de soldaten van Diábolus gedood. Vriendelijk spreekt de Prins de kapiteins toe. De inwoners van de stad zetten de poort wijd open voor Zijn komst. Er klinkt gezang en muziek: ‘Gezegend is Hij Die daar komt in de Naam van Zijn Vader El-Schaddaï!’ De Prins rijdt in Zijn prachtige koets de stad in en de straten door. Straten en huizen zijn versierd. Het gaat richting het kasteel, dat gereedgemaakt is door de Secretaris en kapitein Geloof.

Het volk smeekt de Prins om vergeving omdat ze Hem door hun goddeloosheid uit de stad hadden verdreven. De Prins schenkt hun Zijn liefde en drukt hen aan Zijn hart. Hij overlaadt hen met geschenken en geeft de opdracht om de kleding wit te wassen in de fontein. Het licht van Zijn aangezicht beschijnt hen met grote kracht. Die liefde wekt Mensziel op om alles wat aan de soldaten van Diábolus herinnert te begraven. Want waar Christus in het hart is, is geen plaats voor de zonde, zelfs niet voor de herinnering daaraan!

Geen twijfel meer

Bunyan heeft laten zien dat door het ongeloof de door satan gewerkte twijfel aan Gods werk een doeltreffend middel is om Gods kinderen in een droevige staat te brengen. Daarom krijgt het begraven van de Twijfelaars zo’n nadrukkelijke plaats in het hoofdstuk over de terugkeer van Christus tot de afgedwaalde ziel. Maar de overwinning is nog niet ten volle behaald. Het geloof heeft het ongeloof doen vluchten, maar het ongeloof is nog niet dood. Datzelfde geldt voor satan en de boze geesten. Al is de hemel in het hart, het hart is nog niet in de hemel. Hier op aarde blijft het vijandig grondgebied!

De herinneringen aan vroeger

Gedode zonden zijn nog geen vergeten zonden. De herinneringen aan vroegere zonden kunnen zeer pijnlijk zijn. Job klaagde: Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen, en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid (Job 13:26). De zonden van onze jeugd lijken soms een afgesloten hoofdstuk in het levensboek te zijn. Het kan ook zijn dat die zonden nog eens breed worden uitgemeten als we onze kinderen over vroeger vertellen, met de gedachte dat jeugdzonden vergeeflijker zijn dan de zonden die we als volwassenen doen. Maar daar denkt de Heere anders over.

We zouden ons moeten schamen over de dwaasheden van onze jeugd in plaats van daar met plezier aan terug te denken. Niet alleen Job heeft dat moeten ervaren, ook koning David, toen hij teruggeleid werd naar zijn jeugd. Het deed hem smeken: Gedenk niet der zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen, gedenk mijner naar Uw goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o HEERE (Ps. 25:7). Toen Jeremia opriep tot bekering, was dat ook vanwege de jeugdzonden: Wij liggen in onze schaamte, en onze schande overdekt ons, want wij hebben tegen den HEERE onzen God gezondigd, wij en onze vaderen, van onze jeugd aan tot op dezen dag (Jer. 3:25).

Een van satans grootste verzoekingen is ook het in herinnering brengen van vroegere zonden, van ongeloof en twijfel in het verleden, waarbij hij de ziel voorhoudt: ‘Denk je dat God dat alles vergeten is? O nee! Denk je dat God zo’n grote schuld vergeeft? Nee hoor, daar is het te laat voor!’ Hij stelt dan de rampzaligheid voor ogen en weet de ziel in grote twijfel en ongelovigheid te brengen. Maar dezelfde David, die moest klagen over zijn jeugdzonden, heeft ook ander onderwijs mogen geven: Welgelukzalig is hij wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is (Ps. 32:1b).

Geen stank meer

Tegenover de stank van de (jeugd)zonden heeft de Heere Zelf voor een lieflijke reuk gezorgd. Die lieflijke reuk komt van het offer van Christus, Die in een weg van lijden en sterven verzoening door voldoening heeft verkregen. Daar wees ook het offer op dat Noach bracht nadat hij de ark had verlaten. Om hem heen lagen de rottende overblijfselen van degenen die omgekomen waren in de zondvloed, maar die stank werd verdreven door een lieflijke reuk: En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan (Gen. 8:21). Dat is het wonder waar Bunyan ons ook in deze geschiedenis op wijst.

Nog geen volkomen verlossing

Er is grote blijdschap over wat heeft plaatsgevonden. Hemelse gedachten vullen hart en ziel. Toch is de volkomen rust niet hier in de tijd te vinden. Satan en het ongeloof zijn nog niet verslagen. In Zijn ondoorgrondelijke wijsheid geeft de Heere redenen om zuchtend uit te zien naar de volkomen verlossing. En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams (Rom. 8:23).

Een hoofdstuk eerder schreef Paulus het volgende: Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik dank God door Jezus Christus, onzen Heere (Rom. 7:24). Is het eerste onze verzuchting en kunnen wij het tweede verwonderd uitroepen?


1. Zie voor deze Twijfelaars aflevering 114.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 2024

De Wachter Sions | 12 Pagina's

De heilige oorlog (144)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 2024

De Wachter Sions | 12 Pagina's