Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘Houd moed in de strijd’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Houd moed in de strijd’

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over zichzelf sprak Wulfert Floor (1818-1876) in zijn oefeningen niet veel, maar op 18 november 1847 vertelde hij in de voorafspraak van de oefening die hij toen hield over wat hij had mogen ervaren. Hij sprak toen over Romeinen 16:20: ‘En de God des vredes zal den satan haast onder uw voeten verpletteren. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden’.

‘Op de verleden dinsdagavond sprak ik over Lukas 11:22, over het getuigenis van Christus aangaande de verstoring van het rijk van de duivel. Eer ik naar die plaats toeging, werd het mij gegeven om in vereniging met enkele van mijn vrienden de Heere om een verbeurde zegen te vragen voor mijzelf en voor degenen die mij horen zouden. Ik mocht, zover ik mijzelf bekend ben, arm en ernstig bidden en ons aller behoeften aan de Heere voorstellen, en was ook wachtende op die goedertierenheid des Heeren, Die Zijn arme volk met Zijn daden verblijdt. Ik dacht: de Heere zal zegen en voorspoed geven en Zijn volk tezamen verkwikken en vertroosten. Nu, de Heere heeft het zeker wel gemaakt. Maar o, wat is toch Zijn weg wonderbaar! Ik ging op weg en gevoelde dat mijn hart meer en meer gesloten begon te worden. Ik kwam op de bestemde plaats, waar het volk gereed zat. Ik begon mijn werk en had eerst nogal te spreken, doch ik voelde dat ik wat aan mijn hart miste. Ik ging voort en mijn duisterheid nam van ogenblik tot ogenblik toe. Bestrijdingen van de vorst der duisternis waren er vanbinnen zó erg als ik nooit heb ondervonden, zodat ik er al spoedig zover in stikte, dat ik niet verder kon en ook eindigen moest, met die droevige gedachten dat ik Jezus' Koninkrijk had afgebroken en de duivel in de hand had gewerkt. Zie, toen jaagde de duivel mij weg als een bange hond. Ik liep radeloos uit de vergadering, met die nare gedachten of het mij niet geraden zou zijn om maar nooit mijn werk weer op te vatten. Onderweg trof ik een van mijn vrienden aan en ik sprak met hem over de droeve staat van Jezus' Koninkrijk op aarde in onze droevige dagen. Onder dit spreken begon ik een weinigje buiten het gevoel van mijn bijzondere zielenpijn te raken, maar toen ik hem verliet, werd het des te erger.

Een geruime tijd van de nacht bleef ik op en bracht de tijd door met zuchten en zondigen tegen de Heere. De satan en mijn eigen verdorvenheden sloegen de handen samen aan het werk, zodat ik in een rosmolen van diepe ellende kwam. O, ik kan het niet zeggen! Ik was een groot beest voor de Heere! Bidden kon ik niet, gerust zijn kon ik ook niet, de wereld uitgaan kon ik ook niet, mijn dodelijke hart en de duivel ontvluchten kon ik ook niet.

Maar wat geschiedde er? Wat deed de goede Jezus? Wierp Hij mij in de verdoemenis? Ja, dat was rechtvaardig geweest en ik was daar ook wel bang voor. Maar toen ik voor mijn bed stond om mijn klederen uit te trekken, kwam mij op een bijzondere wijze voor de aandacht dat bekende zesde versje van de berijmde zesenzestigste Psalm, waar de vromen zingen:

Door 's Hoogsten arm 't geweld onttogen,

Zal ik, genoopt tot dankbaarheid,

Verschijnen voor Zijn heilig' ogen,

Met offers, aan Hem toegezeid.

Ik zal, nu ik mag ademhalen,

Na zoveel bangen tegenspoed,

Al mijn geloften U betalen,

U, Die, in nood, mij hebt behoed.

Dit gaf mij grote verkwikking, zodat ik gerust kon gaan slapen. Nochtans bevond ik mijzelf de volgende morgen alweer als een grote, goddeloze ellendeling.

Doch ik mocht enige tijd daarna het oog krijgen op Jozua 10:24, waar aan Israëls overste bevel gegeven werd om hun voet op de hals der vijf gevangen koningen der Kanaänieten te zetten en hen te doden. Toen mocht ik geloven dat er eenmaal een tijd komen zal dat ik en al Gods ellendige volk ook alzo onze voet zullen kunnen zetten op de nek van onze zonden en tevens ook op de nek van die plagende duivel. Toen mocht ik nieuwe vijandschap tegen de satan gevoelen en ook verblijd zijn in de verwachting van de grote dag des oordeels, als alle ware vromen hun voet op de nek van de duivel zullen zetten. Toen ook kreeg ik nieuwe begeerte om Gods volk in de strijd aan te moedigen en toe te roepen: Houd moed in de strijd, want gij zult welhaast uw voeten kunnen zetten op de nek van uw vijanden!’

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 april 2024

De Saambinder | 20 Pagina's

‘Houd moed in de strijd’

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 april 2024

De Saambinder | 20 Pagina's