Het komen tot Christus
Is de uitdrukking ‘komen tot Christus’ een Schriftuurlijke uitdrukking? Wij menen van wel. We lezen in Gods Woord de nodiging, de roepstem om tot Christus te komen.
We noemen de bekende woorden waarin die nodiging klinkt, zowel de algemene, onbepaalde nodiging als de geadresseerde nodiging. We denken dan aan Jesaja 45:22: ‘Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde; want Ik ben God en niemand meer’. In Johannes 7:37 zegt Jezus: ‘Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke’. In Jesaja 55:1 klinkt het: ‘O alle gij dorstigen, komt tot de wateren’. Ten slotte noemen we Openbaring 22:17: ‘... en die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet’.
We lezen ook in Gods Woord dat er zijn die werkelijk komen. In Jeremia 31:9 staat: ‘Zij zullen komen met geween, en met smekingen zal Ik hen voeren’. In de evangeliën lezen we het verschillende keren. De Kananese vrouw kwam tot Jezus, evenals de bloedvloeiende vrouw en de melaatse. In Johannes 1:48 staat: ‘Jezus zag Nathánaël tot Zich komen’. Dus de roepstem, de nodiging om tot Christus te komen, blijft niet onvruchtbaar.
Ouderling Avinck
Nu rijst de vraag of een mens zomaar naar Jezus gaan kan. Om deze vraag te beantwoorden, zouden we één van onze oude schrijvers aan het woord willen laten, Theodorus Avinck. Avinck (1740-1782) was een vriend en een leerling van dr. Alexander Comrie.
Zelf was Avinck geen predikant, maar oefenaar en ouderling in de stad Utrecht. Maar zijn verhandelingen zijn evenwichtig en schriftuurlijk.
Avinck schreef in zijn boek ”Practicale verhandelingen” het volgende: ‘Zal er een arm verloren zondaar tot Christus komen, dat is: tot zaligheid in Hem geloven, dan moeten er drie dingen bij hem gevonden worden: hij moet recht hebben om te mogen, kracht hebben om te kunnen en genegenheid hebben om te willen komen. Ontbreekt er één van deze drie zaken, dan zal nooit iemand tot Christus komen, maar gaan zij alle samen, dan komt men dadelijk’.
Als deze godzalige schrijver dat uitwerkt, toont hij aan dat het recht om te mogen komen de zondaar wordt gegeven door de uitwendige roeping, of welmenende aanbieding. Die komt tot allen die onder de bediening van het Evangelie leven. Verder schijft hij: ‘Intussen is de zondaar dodelijk onmachtig, daarom kan hij niet komen’. En ook nog: ‘De uitwendige roeping moet gepaard gaan met een inwendige en krachtdadige roeping. Zo deze ontbreekt, dan is de eerste zonder vrucht’. Dus voor de kracht om te kunnen komen, is het wonder van de wedergeboorte nodig. ‘En’, zo schrijft Theodorus Avinck, de mens is ‘boos vijandig, daarom wil hij niet komen, hoe ernstig en welmenend hij ook geroepen en genodigd wordt’. In het vervolg toont hij dan aan ‘hoe de mens ontdekt en van alles ontbloot moet worden, zal hij tot Christus komen’.
Het juiste evenwicht
Wat heeft de getrouwe prediker een verantwoordelijk werk. Want als deze drie dingen beslist noodzakelijk zijn, zullen deze drie dingen ook in de prediking aan de orde moeten komen en verklaard moeten worden. Wat is het voor de prediker altijd een worsteling om het juiste evenwicht te vinden.
Prediken we alleen de ruime nodiging tot Christus, dan is het gevaar zeer groot dat de hoorders menen dat te moeten doen in eigen kracht, met een natuurlijk geloof. Zo komt het dat we lezen in Mattheüs 7:22 en 23: ‘Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend’.
Prediken we alleen de noodzaak van Gods werk in de wedergeboorte en de weg tot Christus, dan ontnemen we de hoorders de klem van de verantwoordelijkheid en stijven we hen in hun lijdelijkheid.
De ijver van een student
Een student had eens ergens vol ijver en vuur in zijn ‘preek’ de verantwoordelijkheid de mensen op het hart gebonden en de onwil van de mens aangetoond. Hij werd in de consistoriekamer door een vaderlijke ouderling de hand geschud. Die ouderling zei: ‘Ik ben het van harte met je preek eens. Maar wat nu voor mij het grote wonder is: Ik wilde ook niet, maar God wilde het’.
De student is die ouderling altijd dankbaar gebleven. Het hielp hem in zijn pogingen om een evenwichtige prediking te brengen.
Een geestelijke zuigeling
Een bekommerde ziel zal zeggen: ‘Hoe kan ik ooit tot Christus komen? Mijn ziel dorst naar Hem. Maar ik heb geen voeten om tot Hem te gaan’. Christus kent de begeerte van de dorstige ziel, zoals een moeder de begeerte kent van haar zuigeling. Hij weet van het onvermogen, zoals een moeder weet dat haar kleine niet tot haar kan komen. Jezus doet als de moeder die zich buigt over haar kleine schreiende lieveling en zegt: ‘Kom maar, mijn kind’. Ze weet dat haar kind dat niet kan. Maar terwijl ze het zegt, steekt ze haar liefhebbende moederhanden uit en neemt het kind tot zich en legt het aan de borst. Zo wil Jezus wel doen met Zijn geestelijke zuigelingen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 2023
De Saambinder | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 2023
De Saambinder | 16 Pagina's