Dordt zoals je Dordt niet kende
We zagen de vorige maal dat in de Dordtse Leerregels de aandacht vooral uitgaat naar de Bron en oorzaak van het geloof.
God is de eerste oorzaak zowel in de schepping als in de herschepping. ‘Al deze dingen zijn uit God’(2 Kor. 5:18). Deze orde is Bijbels en vinden we zo ook terug in de Dordtse Leerregels. Daarmee wil geenszins gezegd zijn dat het niet de mens zelf is die gelooft en zich bekeert (DL III/IV.12).
Intentie
In het derde hoofdstuk bespreekt Van den Brink het eerste hoofdstuk van de Dordtse Leerregels, namelijk ‘de uitverkiezing’. Al in de openingsparagraaf stelt Van den Brink de vraag naar Gods intentie met het aanbod van genade als er op de achtergrond ook de uitverkiezing is. Hoe welgemeend is dan nog de nodiging tot de zaligheid? Kunnen we de roepstem tot bekering en geloof dan nog wel serieus nemen?
De Bijbel is daarover zeer helder. De prediking is op ons behoud gericht. ‘Alsof God door ons bade, wij bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen’ (2 Kor. 5:20). Onze vaderen hebben deze intentie duidelijk beleden. Dordt schrijft over het doel van de prediking: ‘Opdat de mensen tot het geloof worden gebracht’ (DL I.2). De Westminster Confessie schrijft: ‘Opdat zij behouden worden’ (VII.3). Ds. G.H. Kersten schrijft: ‘Hij doet de zondaar nodigen tot diens behoud’ (Dogmatiek II, blz. 71). De prediking is het grote middel tot bekering en geloof. De Heere gaf de opdracht te prediken tot aan het uiterste der aarde. Aan deze prediking wil de Heere Zijn zegen verbinden, zoals bij de discipelen. ‘En de Heere wrocht mede’ (Mark. 16:20). Volgens Van den Brink zou de rechterflank van de Gereformeerde gezindte zo doods niet zijn wanneer er meer aanbod van genade was. Dordt boort echter vele malen dieper, grondiger, Bijbelser in de dodigheid van het mensenhart. ‘Er is niemand die God zoekt’ (Rom. 3:11). God zou ons vanwege onze onbekeerlijkheid aan onszelf kunnen overlaten. Maar God neemt redenen uit Zichzelf. ‘Alzo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel geworden naar de verkiezing der genade’ (Rom. 11:5).
Redeneren of bewonderen
Als deze ‘diepte des rijkdoms’ gaat schitteren, gaan we over de verbor gen dingen niet redeneren. De ‘godvruchtige zielen’ bewonderen dat de HEERE ‘gedachten des vredes heeft en niet des kwaads’ (Jer. 29:11). Wanneer we gaan redeneren, komen wij tot eenzijdige uitspraken. Zo heb ik moeite met Van den Brinks gedachten over tijd en eeuwigheid. Ronduit bezwaarlijk vind ik zijn bewering dat er naast een ‘persoonspredestinatie’ bij Dordt sprake zou zijn van een ‘eigenschap penpredestinatie’ (blz.84-87). De ter men 'eigenschappenpredestinatie' en 'persoonspredestinatie' zijn geen zeventiende-eeuwse begrippen, maar hulpmiddelen van latere interpretatie. Van den Brinks gedachtegang berust op zijn interpretatie van de Verwerping der dwalingen paragraaf I.1 (blz.86). Maar in de tekst van dit artikel heeft de ‘persoonspredestinatie’ duidelijk de voorrang. De nevenschikking van ‘persoonspredestinatie’ en ‘eigenschappenpredestinatie’ (blz. 86), zoals Van den Brink voorstelt, is niet wat Dordt beoogt. In de volgende paragraaf, I.2, verzet Dordt zich krachtig tegen meerdere predestinaties en onderbouwt dit met de keten van Romeinen 8:30. De eerste schakel van deze keten is de persoonspredes tinatie, ‘die Hij tevoren verordineert heeft, deze …’. En dan volgt de ganse gouden keten der zaligheid, waaronder het geloof. Laten we deze Bijbelse lijn vasthouden.
Uitwendige en inwendige roeping
Terug naar de vraag aangaande Gods intentie met de uitwendige roeping. Laat daarover geen twijfel bestaan: God roept ernstig en waarachtig (DL III/ IV.8). De HEERE klaagt zelfs tegen Israël: ‘Wat is er meer te doen aan Mijn wijngaard?’ (Jes. 5:4). De HEERE heeft goede druiven verwacht, maar wij hebben stinkende druiven voortgebracht. Gods verkiezing is de enige vastheid van het genadeverbond.
De uitwendige roeping is groot, maar de inwendige roeping is noodzakelijk. Van den Brink ontkent dat de Dordtse Leerregels onderscheid maken tussen de uitwendige en de inwendige roeping (blz.48), maar Dordt wijdt er een heel artikel aan (DL III/IV.11). Ook meent hij dat er geen verschil is tussen de geopenbaarde en de verborgen wil van God (blz. 96). Calvijn zegt hierover wijze woorden: ’Zo zult u vragen: indien God niet wenst dat enigen verloren gaan, hoe komt het dan dat zovelen verloren gaan?’ Calvijn antwoordt: ’Hier wordt niet gesproken over Gods verborgen raad, waardoor de verworpenen gesteld zijn tot toorn vanwege hun zonden, maar alleen van Zijn wil zoals die in het Evangelie bekendgemaakt wordt. Want daarin strekt God Zijn hand zonder onderscheid uit tot allen. Maar naar Zijn verborgen besluit grijpt Hij alleen diegenen vast, die verkoren zijn van voor de grondlegging der wereld.’
wordt vervolgd
1 De doelen van de Dordtse Leerregels
2 Noodzaak, functie en eigenheid van het geloof
3 Uitverkiezing (DLR I)
4 De reikwijdte van de verzoening (DLR II)
5 Wedergeboorte (DLR III/IV)
6 Volharding en zekerheid (DLR V)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 april 2023
De Saambinder | 20 Pagina's