Economie gebaat bij diepe vragen van theologen
Interview met dr. P.J.J. van Geest, hoogleraar theologie en economisch denken
Economen moeten zich niet de les laten lezen door theologen, of omgekeerd. ‘Maar ze kunnen elkaar wel helpen bij het stellen van goede vragen’, zo vindt prof. dr. Paul van Geest. ‘Een belangrijke vraag is onder meer: Wat is er voor nodig om vertrouwen in een economie of in een samenleving te hebben?’
Naast zijn werk als kerkhistoricus in Tilburg heeft prof. Van Geest ook in Rotterdam een leeropdracht ‘Economie en theologisch denken’. Deze opdracht hebben zijn oude rector in Tilburg en de Vrije Universiteit, professor Frank van der Duijn Schouten, die decaan was van de filosofische faculteit in Rotterdam, en de decaan van de economische faculteit, professor Philip Hans Franses, meegegeven.
Achter de oprichting van de leerstoel zit een heel verhaal, legt Van Geest uit. Een jaar of tien geleden kwam hij in contact met de voormalige decaan van de economische faculteit van Rotterdam, professor Harry Commandeur. Zij organiseerden in de loop der jaren samen met Frits Goldschmeding de zogenaamde ERGO-bijeenkomsten: tweedaagse symposia waar economen, theologen, politici en mensen uit het bedrijfsleven met elkaar nadachten over thema’s die voor hun vakgebieden relevant zijn. Zo kwamen thema’s als ‘schuld’, ‘vertrouwen’, ‘liefde’, ‘waardenoverdracht’, ‘geluk’ aan de orde en werd er naar raakvlakken gezocht in de wijze waarop in de economie, theologie, openbaar bestuur en bedrijfsleven deze thema’s een rol spelen of zouden kunnen gaan spelen.
Van Geest: ‘Economische crises maken duidelijk hoe belangrijk antropologische en theologische categorieën als ‘vertrouwen’ en ‘angst’, ‘schaamte’ en ‘schuld’ zijn voor de economie. Hier doemt dan ook een vraag op die belangrijk is voor de economie maar die door economen niet alleen op grond van hun vakkennis afdoende kan worden beantwoord: wie en wat is werkelijk ons vertrouwen waard?’
Op deze basis is de leerstoel eigenlijk gegrondvest. Van Geest: ‘Wat ik met studenten ga doen is eigenlijk de opdracht vervullen die Desiderius Erasmus (14xx-15xx) zich stelde. Erasmus hield iedereen voor te gaan: Ad fontes, terug naar de bronnen! Niet alleen Luther maar ook Erasmus al wilde terug naar de Schrift en naar de integrale teksten van de kerkvaders om, zonder de interpretatie van spitsvondige scholastieke theologen, als het ware direct de stem van de evangelisten en oude theologen te horen.’
Van Geest gaat met studenten teksten bestuderen, waarin, voordat de economie eigenlijk een wetenschapsdiscipline was, al wel over economische processen werd gesproken. ‘Vóór 1700 werden deze vaak en welhaast uitsluitend door filosofen en theologen aan de orde gesteld in het kader van, bijvoorbeeld, de christelijke leer van de vergeving. Het waren filosofen en theologen die nadachten over geld, eigendom, arbeid, handel, marktwerking, rente en fraude enerzijds en anderzijds over de menselijke drijfveren, deugden en ondeugden die hiermee als intrinsiek verbonden werden opgevat. Typerend voor hun denken is dat zij toen al markt en marktwerking niet los wensten te zien van de moraliteit van de handelende burger en de psychologische, sociologische, ethische en religieuze factoren die op diens handelen van invloed waren.’
Van Geest wil dus díe werken van de filosofen en theologen onderzoeken die – ver vóór de totstandkoming van de economie als afzonderlijke wetenschapsdiscipline – in hun werk systematisch hebben nagedacht over de wisselwerking tussen markt en moraliteit, tussen marktmechanismen en individuele drijfveren. ‘Maar niet alleen dat: de aandacht voor de wisselwerking tussen deugden en markt, tussen de economische en ethische werkelijkheid vormt ook de opmaat tot pogingen het impliciete mensbeeld te achterhalen, die aan de theorieën en gedachten over economie ten grondslag ligt. Welk mensbeeld gaat schuil achter de opvattingen over geld, eigendom, arbeid, handel, marktwerking, rente en fraude enerzijds en anderzijds over de menselijke drijfveren, deugden en ondeugden? Hoe hangen deze samen?’
Welke economische vraagstukken zijn momenteel relevant voor theologen, voor predikanten en priesters die de verkondiging doen in de erediensten?
‘Het is altijd hachelijk als theologen vanaf kansels op basis van een of meer Schriftteksten economische vraagstukken behandelen. In een homilie is het van belang dat een predikant de Schrift zo weet te ontsluiten dat de toehoorders direct hun eigen woorden en gedachten, hun doen en laten kunnen beoordelen in het licht van Jezus’ woorden en voorbeeld. Meer in het algemeen zou ik er voor pleiten dat theologen duidelijk maken dat marktmechanismen geen natuurverschijnselen zijn waar wij geen vat op hebben. Marktmechanismen zijn te herleiden tot drijfveren die mensen hebben en die kunnen goed of schadelijk voor anderen zijn.’
Onlangs publiceerde de Congregatie voor de Geloofsleer en het Dicasterie voor de Bevordering van de Gehele Menselijke Ontwikkeling in Rome een brief over economische en financiële kwesties: Oeconomicae et pecuniariae quaestiones. Van Geest: ‘Hieraan lag het principe dat ik zonet heb verwoord. De auteurs, de kardinalen Ladaria en Turkson, stellen dat economische structuren en mechanismen niet intrinsiek slecht zijn en het kapitalisme niet moreel onverantwoord is. Zij worden slecht als de ordening van de economische principes niet aangestuurd wordt door de drijfveer in onszelf om de gulden regel (‘wat u wilt dat aan u geschiedt, doe dat ook aan een ander’) te honoreren.’
‘Handel kan bijvoorbeeld correct volgens gemaakte afspraken verlopen, maar de afspraken zijn onethisch als mensen door anderen doelbewust worden gereduceerd tot consument. Daardoor wordt hun waardigheid gebagatelliseerd, omdat anderen hen doelbewust niet als subject maar als een object zien, dat te ‘gebruiken’ is om zelf rijker te worden.’
De meest cruciale notie in de brief is volgens Van Geest wel die van de immoralità prossima: de immorele bejegening van de naaste. ‘Het misbruik maken van het gebrek aan kennis van eco nomische en financiële processen bij de ander is hier een concreet voorbeeld van. Behalve dat markt en moraal dus als verbonden worden gezien, wordt in deze brief tussen de regels door steeds verondersteld dat de mens tot het kwade is geneigd en de kiem van de onvolmaaktheid van het bestaan in hemzelf gelegen is. Economische vraagstukken moeten dus altijd tot de menselijke drijfveren herleid worden.’
Economie is pas vrij recent een zelfstandige wetenschap. Economische vraagstukken werden vroeger door theologen en filosofen behandeld. Laten economen zich tegenwoordig nog wel door theologen (of de kerk) de les lezen?
‘Het is waar. Dankzij een kopergravure uit de zeventiende eeuw van W. Swanenburg kunnen wij ons vandaag de dag nog een goed beeld vormen van de eerste Leidse universiteitsbibliotheek aan de Faliede Begijnhof. Van het vak dat wij tegenwoordig met economie aanduiden lijkt zich geen enkel boek in de bibliotheek te bevinden, of het moet zijn dat deze werken in de theologische afdeling zijn ondergebracht.
Dat klinkt vreemd, maar zo vreemd is het toch niet. ‘Voordat Adam Smith in zijn An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776) de basis legde voor de economie als wetenschappelijke discipline, werden economische vraagstukken door voornamelijk theologen opgelost. Aan het einde van de vijftiende eeuw was het bijvoorbeeld de eerste hoogleraar theologie aan de toen nog jonge universiteit van Tübingen, de priester Gabriel Biel, die een tractaat schreef over de macht en het nut van geld: het Tractatus de potestate et utilitate monetarum. In dit werk somt hij alle factoren op die de marktprijs van een product bepalen en beoordeelt hij handel minder negatief dan theologen als Thomas van Aquino vóór hem deden.’
Een ondernemer, zegt Biel, heeft recht op beloning omdat hij investeert, werkt en risico loopt. Van Geest: ‘Destijds lieten mensen die nadachten over economische vraagstukken zich dus zeker de les lezen door theologen. Tegenwoordig zijn theologen in de Nederlandse samenleving veel minder zichtbaar en bepalend dan economen. Sinds de middeleeuwen hebben theologen wel een heel groot marktaandeel verloren in de academie!’
De hoogleraar denkt niet dat economen zich de les moeten laten lezen door theologen. Of omgekeerd. ‘Maar ze kunnen elkaar wel helpen bij het stellen van goede vragen. Wat is er voor nodig om vertrouwen in een economie of in een samenleving te hebben? Is liefde een categorie die je in het bedrijfsleven kunt introduceren of moeten we een bedrijf zoals Friedman postuleerde alleen bezien op dat wat een bedrijf ge acht worden te doen: winst maken, en deugden niet in verband brengen met economie? Dit zijn vragen waarover theologen en economen niet aflatend in gesprek moeten blijven, lijkt me.’
Hebben economen wel belangstelling voor (ethische) vragen die van buiten hun vakgebied gesteld worden?
‘Dat lijkt me wel. Er zijn globaal gezegd twee stromingen te onderkennen. Enerzijds zijn er de economen uit de neoklassieke school zoals Paul Samuelson en de genoemde Milton Friedman. Zij gaan ervan uit dat de enige verantwoordelijkheid van een bedrijf het maken van winst is en dat reflecties op de wisselwerking tussen markt en moraliteit niet aan de orde zijn. Anderzijds zijn er economen die eigenlijk in het verlengde van Adam Smith in zijn The wealth of nations (1776) en Theory of moral sentiments (1759) aandacht besteden aan de doorwerking van deugden als moed, zelfbeheersing, rechtvaardigheid, wijsheid en welwillendheid in de markt.’ In haar trilogie Bourgeois Virtues; Bourgeois Dignity; Bourgeois Equality ziet historisch econome Deirdre McCloskey bijvoorbeeld de vrije markt als intrinsiek verweven met deugdethiek. Zij schreef dat het moderne kapitalisme allerminst immoreel is en zelfs succesvol zal blijven in de mate waarin deugden als ‘matigheid’, ‘moed’, ‘wijsheid-voorzichtigheid’ en ‘rechtvaardigheid’ doorklinken in de drijfveren van degenen die het kapitalisme handen en voeten geven. Zo maakt zij aannemelijk dat het kapitalistisch systeem kan aanzetten tot deugdzaam handelen. Ook de Italiaanse econoom Luigino Bruni, die wij op een ERGO-bijeenkomst hebben uitgenodigd, veronderstelt bijvoorbeeld dat het intrinsieke doel van de markt mutually beneficial voluntary transactions zijn, die welvaart scheppen maar ook deugden veronderstellen. Kortom: het antwoord is: ja.’
In de politiek gaan de liberale en socialistische stroming uit van een tegenstelling tussen staat en markt, waarbij voor de een de vrije marktwerking de voorkeur heeft en voor de ander sturing via de staat. Hoe kijkt u aan tegen deze tegenoverstelling van staat en markt?
‘U mag het mij niet kwalijk nemen dat ik in het zoeken naar een antwoord op deze vraag teruggrijp op het best kept secret van de Katholieke Kerk: haar sociale leer. Paus Leo XIII beschreef in zijn encycliek Rerum novarum (1891) niet zozeer deze tegenoverstelling van staat en markt als wel hun broodnoodzakelijke complementariteit. In de tijd van de Industriële Revolutie pleitte hij uitdrukkelijk voor het recht van arbeiders zich te organiseren in door hen zelf aangestuurde verbanden die tot doel hebben randvoorwaarden te scheppen voor de verbeteringen van hun leefomstandigheden.
Maar hij benadrukte ook dat het de taak van de staat is de arbeiders daarin bij te staan. Hij merkte daarbij onmiddellijk op dat staat niet zo mocht werken dat de eigenheid van de kleine organisaties en de eigen verantwoordelijkheid hiervoor van de arbeiders zélf teloor zou gaan. De identiteit en individualiteit van de arbeider moest juist door de staat ook gewaarborgd blijven en individuen mochten niet verloren gaan in een bureaucratisch aangestuurde organisatie of een anonimiserend productieproces waar zij geen naam maar een nummer hebben.
Dat laatste principe verwoordde paus Pius XI heel uitdrukkelijk in de tijd van het opkomend fascisme. In zijn encycliek Quadragesimo anno wilde hij een christelijk alternatief bieden voor de socialistische opvatting van sociale rechtvaardigheid, een rechtvaardige verdeling van goederen en arbeidsloon. Hij benadrukte dat de kleinere gemeenschappen gevrijwaard dienden te blijven van een al te ingrijpende invloed van machtige en bureaucratisch georiënteerde staatsinstellingen, die volledig bepalen wat een individu behoeft of moet doen.
Pius XI was fel gekant tegen de centralistische en totalitaire tendensen die volgens hem in het socialistische mensontwerp en maatschappij idee besloten lagen. Hij schreef dat wat mensen op eigen initiatief en kracht tot stand kunnen brengen hen niet mag worden ontnomen door een hogere gemeenschap.’
Welke rol vervult paus franciscus in het doordenken van economische vraagstukken in mondiaal verband?
‘Zeker in zijn encycliek Laudato si’ houdt de paus vooral de rijken in de Eerste wereld een behoorlijk confronterende spiegel voor. Hij ziet hierin de klimaatverandering als één van de grootste problemen van onze tijd. Hij sprak in deze encycliek over het vrijkomen van methaangas, dat aan de basis ligt van het zogenaamde broeikaseffect; over de teloorgang van de biodiversiteit door de vernietiging van tropische bossen en over de verzuring van de oceanen.
Maar hij deed veel meer dan een eco-encycliek schrijven. Laudato si’ beschrijft de ontwikkelingen in de economie en ecologie in een nauwe samenhang met elkaar. De paus confronteerde de rijke landen ermee dat klimaatverandering, de schaarste aan drinkwater en de afnemende biodiversiteit vooral de armen het meest zullen treffen. Schaarste aan water betekent voor hen namelijk een lagere gewasopbrengst. En dat klimaatveranderingen ook nog eens veroorzaakt worden door de ongebreidelde behoefte van mensen in de rijke landen aan consumeren klaagde de paus eveneens aan. Ecologie en sociale rechtvaardigheid hebben voor hem dus een directe band. De ecologische crisis wortelt voor hem in een morele crisis van mensen in rijke landen.’
Geldzucht is de wortel van alle kwaad. Toch zegt jezus in een gelijkenis: maakt u vrienden met de mammon. Wat betekent dit voor de manier waarop christenen met geld en goed omgaan?
‘Misschien kunnen we voor een antwoord hierop het beste te rade gaan bij Augustinus. In een van zijn preken stelde hij dat geld eigenlijk een neutraal iets is. Geld wordt goed of slecht door de mensen die er zaken mee ondernemen. Als mensen van plan zijn iets goeds met hun geld te doen, zoals iemand bijstaan die niet kan rondkomen, dan is het geld goed. Maar als het bezit van geld de hebzucht in hen losmaakt, dan willen zij steeds rijker worden. Het gevolg daarvan is dat mensen zich veel minder om anderen bekommeren. Het geld gaat hen beheersen; in plaats van dat zij meester zijn over het geld. Dan is het geld slecht: vooral voor hen, omdat zij volgens Augustinus uiteindelijk door hebzucht en rijkdom in een soort sociaal isolement verzeild raken.’
Levensloop prof. dr. P.J.J. van Geest
Paul van Geest (’s Gravenhage, 1964) studeerde Nederlandse Taal en Letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden (doctoraal 1986) en filosofie en theologie aan de Pontificia Università Gregoriana te Rome (licenciaat 1991). Hij promoveerde in 1996 in Utrecht op een dissertatie over Thomas à Kempis. Van 1997 tot 2001 was hij postdoc van NWO aan de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht en pastoraal werker in parochies in Rotterdam-Oost. In 2001 werd hij in Utrecht benoemd tot bijzonder hoogleraar Augustijnse Studies, een leeropdracht die hij van 2006 tot 2018 ook vervulde aan de VU Amsterdam. Vanaf 2008 combineerde hij dit met een hoogleraarschap aan de Tilburg University en het directeurschap van het Centrum voor Patristisch Onderzoek. In 2014 werd hij uitgeroepen tot Theoloog des Vaderlands. In 2018 werd hij benoemd tot hoogleraar theologie en economisch denken aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Verder is Van Geest o.a. redactievoorzitter van Christendemocratische Verkenningen, het tijdschrift van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA. In 2000 huwde hij met mr. Ingrid de Groen. Samen hebben zij twee dochters, Isabel en Sophie.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2018
Zicht | 116 Pagina's
