Boekbesprekingen
Jim West en Niels Peter Lemche (red.), Jeremiah in History and Tradition (New York: Routledge, 2020) viii+183 p., £ 115 (ISBN 9780367182168).
Dit recente deel in de reeks Copenhagen International Seminar focust op intertekstualiteit en interpretatiegeschiedenis vanuit een breed perspectief, zowel wat betreft het onderzoek van het boek Jeremia in de eigen historische context als de latere geschiedenis en receptie hiervan. De eerste helft van het boek bevat bijdragen die werken vanuit de klassieke historische kritiek, de tweede helft van het boek traceert de portrettering van het boek en de figuur van Jeremia in latere teksten en buitenbijbelse literatuur. De lectuur van dit boek is bepaald niet saai, allerlei nieuwe thesen worden gelanceerd. Sommige daarvan stimuleren tot nadere reflectie, andere kunnen maar moeilijk overtuigen.
Van beide categorieën geef ik prikkelende voorbeelden.
Michael Langlois biedt in zijn artikel ‘The Book of Jeremiah’s redaction history in light of its oldest manuscripts’ een uitvoerige analyse van de oudste manuscripten van het boek Jeremia, uit Qumran dus. Sommige daarvan zijn fake, maar de overige laten ons de tekstuele diversiteit zien in de tijd voorafgaand aan onze jaartelling. Er was een kortere recensie van Jeremia, zoals weerspiegeld in de latere Septuaginta, maar tegelijk was er een langere protomasoretische recensie die reeds vóór de Septuaginta redelijk vaststond.
Er is een mogelijkheid dat de kortere recensie een bewerking is van de langere recensie, aldus Langlois – hoewel bepaalde MT-plussen toch wel weer later dan LXX kunnen zijn. Even boeiend is de bijdrage van Lisbeth S. Fried, ‘Evidence for the dating of the Masoretic text of Jeremiah’. Haar hypothese is dat Ezra 1-6 gebaseerd is op de oorspronkelijk bouwinscriptie van de tweede tempel. Nu bevat de passage over het edict van Cyrus (zie het vrijwel identieke slot van 2 Kronieken en het begin van Ezra 1) een verwijzing naar de profetie van Jeremia (over de 70 jaar van de ballingschap). In het gedeelte over de teruggaaf van het tempelgerei, Ezra 1:7-11, wordt echter niet naar Jeremia verwezen, hoewel in Jeremia 52 uitvoerig over het tempelgerei gesproken wordt. Althans: in de MT-versie, omdat deze passage in de LXX-versie ontbreekt. Frieds conclusie is dat de kortere versie achter de LXX is samengesteld nog vóór de terugkeer van Juda uit de ballingschap, en dat de langere versie achter de MT tot stand is gekomen na 516 (inwijding tweede tempel), dus voor de eerste auteur van het boek Ezra nog niet beschikbaar was. Ook de artikels van Thomas Römer over Jeremia en de ark, van Melvin Sensenig over de receptiegeschiedenis van koning Jojachin, en van Jiseon James Kwon over de intertekstuele verbanden tussen Jeremia en de wijsheidsliteratuur zijn de moeite waard.
Russell Gmirkin stelt in zijn bijdrage ‘Jeremiah, Plato and Socrates: Greek antecedents to the Book of Jeremiah’ dat het beeld van de vervolgde profeet schatplichtig lijkt te zijn aan Plato’s beschrijving van Socrates (400-350 v.Chr.), dat de bundel volkenprofetieën leent van de Sibyllijnse Orakels en dat Jeremia’s beschrijving van de val van Jeruzalem de Babylonica van Berossus (+ 280 v.Chr.) gebruikt heeft. Er is zijns inziens niets in de bundel volkenprofetieën wat wijst op een datering vóór de tijd van Alexander de Grote – een welhaast groteske bewering. Hoe dan ook, het boek Jeremia zal daarom ongeveer 270 v.Chr. tot stand zijn gekomen, gelijktijdig met de afronding van de Pentateuch. Deze visie past heel goed in het onderzoek van de editor Niels Peter Lemche, een bekend minimalist, die het ontstaan van het Oude Testament aan de Hellenistische tijd koppelt. Lemche zelf schrijft een bijdrage over de vraag ‘Will Jeremiah save the history of ancient Israel?’, waarop het antwoord ontkennend is. Hij ziet een grote discrepantie tussen de beschrijvingen van de val van Jeruzalem in Jeremia 39 (op p. 3 steeds foutief ‘29’) en de brontekst 2 Koningen 25. In Jeremia 39 ontbreekt de verwoesting van de tempel. Daarom zou later Jeremia 52 zijn toegevoegd, ter correctie. Een signaal, aldus Lemche, van het probleem waarvoor de schrijvers van Jeremia soms stonden in het creëren van een ‘geschiedenis’ van die tijd.
Terzijde: voor dit soort verschillen zijn recentelijk oplossingen geboden die beduidend meer overtuigen, zie de studie van Henk de Waard over Jeremia 52 (verschijnt april 2020 in de reeks Vetus Testamentum Supplements). Ten slotte: ik vermag niet te begrijpen hoe James M. Bos, ‘The memory of Micah’s oracle in Jeremiah 26, or, Isaiah forgotten’, uit de verwijzing naar de oordeels profeet Micha in het geding rondom de profeet Jeremia in hoofdstuk 26 kan afleiden, dat blijkbaar in de zesde eeuw voor Christus aan de Jeremiatradenten nog geen schriftelijk corpus van teksten van de oordeelsprofeten Jesaja en Zefanja ter beschikking stond.
Een algemene lijn in deze bundel is dat het accent hoofdzakelijk op de tekstontwikkeling en -receptie ligt, en nauwelijks meer op historiciteit. De idee van een historische profeet Jeremia die in de jaren rond Juda’s ondergang in Jeruzalem werkte en aan een Baruch zijn profetieën dicteerde, ‘seems to belong to the fairy kingdom of traditional biblical scholarship’ (3). Het is te vrezen dat deze scheiding van literatuur en geschiedenis extra bijdraagt aan de eindconclusie (6):
‘We may say that the Book of Jeremiah is a mystery wrapped in an enigma’.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 2020
Theologia Reformata | 123 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 2020
Theologia Reformata | 123 Pagina's