Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbesprekingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbesprekingen

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Willem Maarten Dekker, Dit broze bestaan: Over het geloof in God de Schepper (Utrecht: Boekencentrum, 2017) 256 p., € 19,99 (ISBN 978023950271).

De receptie van dit boek is tot dusver vooral bepaald door het tot tegenspraak prikkelende laatste hoofdstuk. Dat is jammer, en reden om mij hier te beperken tot de veertien andere hoofdstukken. De auteur beoogt niet minder dan een heuse scheppingsleer te ontvouwen – zij het op typisch postmoderne wijze: niet in consistent ontwikkelde Lehrsätze maar in een variëteit aan stijlvormen. In het eerste hoofdstuk zet hij zijn bestek uit, en zoals altijd verraden deze prolegomena veel. In het geval van Dekker worden ze gedomineerd door één denker: Immanuel Kant. Diens tweeslag van natuur en vrijheid bepaalt de wijze waarop Dekker de verhouding van weten en geloven, materie en geest ziet. Deze worden door hem van elkaar gescheiden. Daarbij staat de natuurwetenschappelijke kenwijze bij voorbaat onder verdenking van abstrahering en objectivering, terwijl de geesteswetenschappen (inclusief de theologie) veel dichter bij de primaire ervaring zouden blijven. Maar het beeld van de natuurwetenschappen als gericht op harde causaliteit en leidend tot vervreemding, is verouderd; ook in de natuurwetenschappen gaat het om het aanbrengen van inzichtgevende verbanden, om grotere gehelen waarbinnen de verschijnselen hun natuurlijke plaats krijgen – om interpretatie dus. De theologie hoeft er daarom niet voor te vrezen, zoals Dekker doet door de ‘objectieve’ grond onder het christelijk geloof bultmanniaans terug te brengen tot een absoluut minimum: de historische Jezus en diens kruisdood (23; de olifant in de kamer is hier uiteraard Jezus’ opstanding). Iemand als Pannenberg, die de recentere wetenschapstheorie in zijn denken heeft verwerkt, was hier mijns inziens een betere gids geweest.

Het kantiaanse dualisme neemt in hoofdstuk 2 ontologische vormen aan. ‘Ook bij de schepping schijnt het Woord al in het boze’ (30), formuleert Dekker naar aanleiding van het tohuwabohu van Genesis 2:1 – al kan hij, vreemd genoeg, even later ook (en juister) zeggen dat het boze parasiteert op de schepping. Een creatio ex nihilo wordt ontkend (bijv. 34), behalve als het nihil opgevat wordt als een nihil ontologicum: de oerchaos. Dekker ziet wel in dat die oerchaos in Genesis 1 veel minder serieus genomen wordt dan in de kosmogonieën uit de Umwelt, maar doet m.i. te weinig met dat verschil. In Genesis en het hele OT heeft God de oerkrachten bij voorbaat overwonnen, zij mogen dus nauwelijks naam meer hebben (het is niet voor niets dat wij moeten gissen naar de betekenis van ‘woest en ledig’, ‘Leviathan’ etc.) en het gaat er bij de schepping geweldloos aan toe. Het zegt ook veel dat al het geschapene in Genesis 1 nadrukkelijk ‘goed’ genoemd wordt.

In de hoofstukken over Genesis 2 en 3 wijst de auteur een historische zondeval af; in plaats daarvan ziet hij de zondeval als ‘zowel wezenlijk als contingent’ (85): de val is niet noodzakelijk maar hoort wel bij het mens-zijn. Maar hij ziet niet in hoe merkwaardig die gedachte is: het is zo alsof men een dobbelsteen miljarden keren omhoog gooit (net zo vaak als er mensen geboren zijn), en al die keren valt hij toevallig op dezelfde zijde... De klassieke erfzondeleer ondervangt dit probleem en laat zich dan ook niet zo makkelijk elimineren.

In de volgende hoofdstukken verschuift het genre; de voetnoten verdwijnen, de teksten worden korter, de retorische wendingen nemen toe – men merkt dat de auteur hier zijn preken is gaan verwerken, waar overigens niets mis mee is. Dekker bespreekt (scheppings)teksten als Psalm 8 en 104, Spreuken 8, Job 38, Jesaja 45, Mattheüs 6:31- 34, Romeinen 8:22-23 en 1 Korinthe 6:19, en belicht zo tal van kanten van ‘dit broze bestaan’. Het voorlaatste hoofdstuk is weer meer thematisch en gaat in op de vragen rond schepping en evolutie. De voorstellen die hierover te vinden zijn in En de aarde bracht voort acht Dekker te biblicistisch.

Daarbij leest hij echter slordig – zo maakt dit boek als het om evolutie gaat echt geen uitzondering voor de mens (195) en als Dekker even doorgelezen had op de desbetreffende pagina was hij daar ook snel achter gekomen. Terecht bepleit hij overigens om verstand en geloof niet tegen elkaar uit te spelen en is hij hier ook milder jegens de natuurwetenschappen.

Dekker is regelmatig in gesprek met de grote geesten van de westerse cultuur en vaak word je getroffen door zijn scherpe observaties. Soms vertoont hij de neiging wat door te draven, en soms sluit hij zich (wonderlijk genoeg voor de dwarsdenker die hij is) kritiekloos aan bij een – al dan niet vermeend – meerderheidsstandpunt. Ik plaatste door het hele boek heen ongeveer evenveel vraagtekens als uitroeptekens.

Maar ook waar het tegenspraak oproept is dit een boeiend en leerzaam boek. G. van den Brink

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2019

Theologia Reformata | 112 Pagina's

Boekbesprekingen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2019

Theologia Reformata | 112 Pagina's