Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ADVENTS-MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ADVENTS-MEDITATIE

Meditatie

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

En God zeide: Daar zij licht, en daar werd licht. Gen. 1 : 3.

Machtig is het eerste Bijbelhoofdstuk, dat ons met enkele woorden de wor- dings-geschiedenis van het heelal voor- stelt. Het eerste dat God schiep, was het licht. In de Schepping openbaart God Zichzelf. Hij had lust om de heerlijkheid van Zijn Wezen buiten Zich- zelf te betonen. God behoefde de schep- ping niet, omdat Hij in dezelve Zijn eigen heerlijkheid pas zou aanschouwen, want eer er enig schepsel was, verlustigde de Drieenige zich in Zijn eigen wezen en heerlijkheid, maar God wilde schepselen voortbrengen, omdat Hij buiten Zijn eigen wezen Zijn heerlijkheid wilde ten toon spreiden. God is een licht en in Hem is geen duisternis. Dat God het eerst het licht schiep is dan ook geheel in overeenstemming met Zijn eigen wezen. In dit woord openbaart zich de Macht Gods, Die in de duisternis buiten Hem Zijn licht doet schijnen. Wij kunnen ons niet goed voorstellen, wat dat geweest moet zijn toen het licht opging, dat door God geschapen was. De heerlijkheid van dat licht Gods is in het bijzonder gezien in de mens, die als de beelddrager Gods ook zelf een licht was. Door de zonde is het licht, dat God in de schepping schijnen deed, echter gedoofd. Van de mens staat nu, dat Hij duisternis is. Maar het is een eeuwig wonder van Gods vrije : gunst en ontferming, dat God dit woord bij vernieuwing gesproken heeft, toen Hij de door de zonde verdonkerde aarde met Zijn Goddelijk licht ging beschijnen. Want het heeft Gode behaagd om op deze aarde de Majesteit van Zijn Goddelijke wil te ontsluieren in de openbaring van Zijn zoon Jezus Christus. De zoon Gods zal de hersteller zijn van alles, dat door de zonde geschonden is.

: Wanneer wij nu ons weer bevinden in de weken, die aan de herdenking van de komst van de Zoon Gods voorafgaan, dan spreekt dit woord uit Gen. 1 : 3 ons bijzonder toe.

Sprak God dit eenmaal toen Hij het grote heelal schiep: „Daar zij licht", ook bij de herschepping, waardoor God Zijn doel bereiken zal, spreekt Hij; Daar zij licht. En Gods kracht en wijsheid vond een weg, waardoor Hij het licht van Zijn genade en ontferming kan doen schijnen, gepaard aan het licht van Zijn schitterende heiligheid en rechtvaardigheid. Het licht van Gods heiligheid en rechtvaardigheid zou de mens voor eeuwig verteerd hebben, wanneer God in Zijn onbevattelijke wijsheid niet een licht had doen rijzen in de zending van Zijn Zoon en wel zo, dat de lichtstralen van al Zijn deugden gebundeld zijn in Hem, Die de zon der gerechtigheid is en die Zijn licht doet schijnen over hen, die in duisternis zitten en wonen in het land van de schaduw van de dood. En dit zelfde woord vervult de Heere nog telkenmale wanneer het Hem behaagt om een mens uit de duisternis van zijn God vervreemde staat en toestand uit te rukken. Dan is het de Heere, Die betuigt: Daar zij licht. Wat is het een voorrecht, als dat licht van Gods ontdekkende Geest in ons hart komt om ons aan onze duisternis en aan onze ellende bekend te maken.

Want nooit zal het Ucht in Christus in onze ziel rijzen, als niet onze duisternis door ontdekkende genade ons wordt bekend gemaakt. De Heere spreekt: Daar zij licht en daar werd licht. En dat is het noodzakelijkste in het leven van een mens, dat er licht opgaat in zijn ziel. Want al wat openbaar maakt is licht. Dan ziet de mens God en zichzelf en zal zijn eigen stikdonkere duisternis gewaar worden. Dan ziet de mens zijn gescheidenheid van God en het feit, dat hij op weg is om in de eeuwige duisternis te verzinken. Maar wat wonder voor de mens, als hij door Gods genade een oog ontvangt om dat licht te zien, waarmede God een verloren mens beschijnen wil. Het licht van Zijn Goddelijke genade en ontferming. Dat licht kon alleen maar schijnen, als de Zoon Gods in de duisternis nederdaalde. Wie kan dat vatten, dat het Licht uit het Licht op Golgotha in de diepte van de eeuwige duisternis nederdaalde. Wij lezen toch, dat toen Christus aan het kruis hing de zon verduisterd werd. Het licht der Schepping doofde, opdat het licht der herschepping des te heerlijker schijnen zou. Daardoor is het licht der genade mogelijk en voor Gods kerk ook vertroostend, want door dat licht wordt ook de begenadigde mens weer beelddrager Gods. De met dat licht beschenene zal ook dat licht uitdragen op de aarde.

Rotterdam (C.) Ds. A. Vergunst.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 december 1968

Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's

ADVENTS-MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 december 1968

Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's