De watersnoodbijbel en het Gereformeerd Oranjeweeshuis in Huizen (I)
Wie ooit in de kapel van Paleis Het Loo is geweest, heeft daar een prachtig versierde Statenbijbel gezien. Het is de Watersnoodbijbel, die op 22 maart 1862 aan Koning Willem III werd aangeboden met een toespraak van de heer Jean Louis Bernhardi. Waarom is van “Watersnoodbijbel” sprake? Welke rol speelden Koning Willem III en Bernhardi? En wat heeft het Gereformeerd Oranje-Weeshuis in Huizen ermee te maken?
De watersnood en het meeleven van de Koning
In het jaar 1861 werden de Bommelerwaard, het Land van Maas en Waal en de aangrenzende delen van Gelderland en Noord-Brabant door een watersnood geteisterd. Voor de bewoners begon het jaar al met een donker vooruitzicht. Maas en Waal waren sterk gezwollen en met ontelbare ijsschotsen bedekt. De Bommelerwaard was het toneel van grote verwoesting. Het drijfijs vormde zich tot dammen, die het water steeds hoger deden stijgen. Daardoor bezweken dijken door het geweld van water en ijs. Op verscheidene plaatsen stortten de bruisende golven zich over het aangrenzende land uit, spoelden huizen weg, knakten en ontwortelden bomen en bedreigden mens en dier met een gewisse ondergang.
Zodra het bericht van de ramp Koning Willem III bereikte, toonde hij zijn medeleven. Ruimhartig verstrekte hij de slachtoffers hulp om hun nood te lenigen. Spoedig begaf de vorst zich, vergezeld door zijn broer Prins Hendrik der Nederlanden, naar de overstroomde gebieden om met eigen ogen te zien wat er door de mensen geleden werd en te onderzoeken wat er voor hen kon worden gedaan. Op 24 januari in Brakel aangekomen, ging de Koning van dorp tot dorp. Hij waadde door plassen, sprong over wakken, en spoedde zich over ijsheuvels en overstroomd land. “Overal zocht hij de noodlijdenden in hun verblijfplaatsen op, liet zich van alles onderrichten, sprak hun moed in, troostte hen met een vriendelijk woord, verzachtte hun leed met zijn goud….” Dat de Koning het gevaar niet wilde ontlopen, bleek bij zijn bezoek aan Leeuwen. De veerman in Tiel, die hem erheen zou brengen, wees erop dat de tocht lang zou duren en bovendien een waagstuk was. “Durft u er over?”, vroeg de Koning. “Ja, Sire!, als het moet durf ik alles”, was het antwoord. “Dan durf ik het ook, steek af”, aldus de Koning, die liever zijn leven en gezondheid waagde dan dat hij de slachtoffers tevergeefs op zich liet wachten.
Op 6 februari vaardigde hij het besluit uit, dat er op zijn verjaardag (19 februari) voor de noodlijdenden door het gehele koninkrijk een collecte aan de huizen van de ingezetenen zou worden gehouden. De inzameling bracht ongeveer anderhalf miljoen gulden op en de verjaardag van de Koning werd in het gehele land met grote blijdschap gevierd.
De Koning schreef ook een biddag (op 17 februari 1861) uit. Deze daad is des te opvallender als we bedenken dat toen al het aantal van hen die in alle rampen “niet de tuchtigende hand des Heeren, maar slechts de gevolgen van bloot natuurlijke oorzaken zagen, schrikbarend groot was”. (De citaten zijn ontleend aan het in 1894 verschenen “Gedenkschrift van het vijf-en-twintigjarig bestaan van het Gereformeerd Oranje-Weeshuis te Huizen”). Het Nederlandse volk volgde met grote belangstelling wat de Koning in de geteisterde landstreken verrichtte. Toen hij naar Den Haag terugkeerde, leek zijn tocht een zegetocht. In toespraken werden zijn verdiensten geroemd. Bij de verwelkoming in de Hofstad antwoordde hij: “In de liefde des volks vind ik mijn hoogste loon”.
Een Statenbijbel als huldeblijk
Het was de al genoemde Utrechtenaar Jean Louis Bernhardi die op de gedachte kwam, de Koning als nationaal huldeblijk een rijk versierde Statenbijbel met lezenaar aan te bieden. Hij ontvouwde dit plan in zijn wekelijks in grote oplage verschijnende Zamenspraken. Alle vrienden van Bijbel en Oranje riep hij op, bijdragen te geven aan de “Commissie voor de aanbieding van het huldeblijk”, waarvan Bernhardi en enkele anderen deel uitmaakten. En opdat ook de armste onderdaan zijn gehechtheid aan Oranje kon laten blijken, werd bepaald dat ieder die twee cent afzonderde, zou worden ingeschreven in het album dat bij het geschenk aan de Koning zou worden gevoegd. Met geestdrift werd Bernhardi’s plan begroet. Maar er waren ook felle tegenstanders, die een Bijbel als geschenk niet wensten. Zij verweten de voorstanders “slechte en gevaarlijke raadgevers” te zijn, die de Koning tot meineed wilden brengen, door hem te bezweren de Schoolwet van 1857 “op te heffen.” Het duurde nog lang voordat de Bijbel, een Statenbijbel van Pieter Keur, gereedkwam. De vervaardiging van de band eiste wegens de kunstige bewerking veel tijd. In het laatste nummer van de Zamenspraken van 1861 kon Bernhardi eindelijk mededelen dat de Bijbel gereed was. Allen die ertoe hadden bijgedragen, kregen zoveel mogelijk de gelegenheid, het geschenk voor de Koning te zien. De Bijbel was eerst in Utrecht te bezichtigen, daarna achtereenvolgens in Rotterdam, Amsterdam, Leiden, Zwolle, Hasselt, Meppel en Assen. Toen nog eens in Amsterdam en verder in Dordrecht, Vlaardingen en Delft. In alle plaatsen was men opgetogen van blijdschap dat zo’n pronkstuk de Koning zou worden aangeboden.
De Bijbel was gebonden in bruin fluweel en droeg op de rug in goud het woord Biblia. Voor- en achterplat waren rijk met goud en zilver versierd. De versieringen op het voorplat toonden hoofdzakelijk historische, deels symbolische voorstellingen uit de geschiedenis van Oranje en Nederland:
1. (in het midden) Een ijsvogel die aan zijn jongen in een nest tussen de ijsschotsen voedsel brengt. Bijschriften: “Saevis tranquillus in undis” en “Een held in ijs en baren, Dien God weet te bewaren.”
2. De moord op Willem van Oranje (1584). Bijschrift: “Mijn God, mijn God, ontferm U over mij en over Uw arme volk.”
3. De ondergang van de Armada (de onoverwinlijke vloot (1588). Bijschrift: “De Heere heeft geblazen en zij zijn verstrooid.”
4. Het moment dat prins Maurits na de overwinning bij Nieuwpoort knielt om God te danken (1600).
5. De verovering van ’s-Hertogenbosch (1629). Bijschrift: “Pakt u van hier, gij vijandelijke gedrochten, dit bosch is ’t mijne.”
De sloten zijn van goud en laten zilveren medaillons zien. Dat op het bovenste slot stelt de Hollandse maagd voor, zittend en met ten hemel wijzende vinger. Dat op het tweede Gods kerk op de berg Sion. Als we de sloten openen, vinden we op de binnenzijde van het eerste gegraveerd:
Oranje heeft voor Neêrlands Maagd/Nooit tevergeefs dit Boek gevraagd! En op die van het tweede: Zij bidt, wanneer Gij ’t opendoet/ En Land en Kerk grijpt nieuwen moed!
Op het achterplat van de band zien we in het midden de voorstelling van een engel, die aan Johannes op het eiland Patmos de heilige stad toont, met als randschrift: “Het nochtans van des Heeren Woord/ Helpt door den strijd in ’s hemels poort.” Bij het kiezen van de voorstellingen op de Bijbelband maakte de “Commissie voor de bezorging van het geschenk” dankbaar gebruik van de voorlichting van Dr. H.F. Kohlbrugge. Het geheel bood een grootse en treffende indruk, zodat de bezichtigers begrijpen konden dat de vervaardiging van dit kunstwerk veel arbeid en tijd had gekost.
De aanbieding aan Koning Willem III
Op 22 maart 1862 was eindelijk de dag aangebroken, waarop Bernhardi de Statenbijbel aan de Koning kon aanbieden. Dit gebeurde in aanwezigheid van een aantal mensen die het paleis wisten binnen te dringen, zonder genodigd te zijn. De adjudanten en andere paleisbedienden veronderstelden dat de binnenkomende personen tot de ”Commissie voor de aanbieding van het huldeblijk” behoorden! Toen de Koning in groot tenue plaats genomen had, begon Bernhardi aan zijn toespraak. “Dierbaarste Koning!
Wat zijn wij gelukkig! Overgelukkig dat wij tot U mogen toegelaten worden; dat wij U mogen zien en spreken! Wij brengen U een Bijbel, versierd met historische herinneringen, die ons Uw en onze voorspoed bezegelen. O, Uwe Majesteit heeft alles; maar wij willen U, dierbaarste Koning! een blijk geven hoe dankbaar wij U zijn, hoe wij U liefhebben, die Uw volk zo lief hebt, dat Gij , zoals het Huis van Oranje altijd, goed en bloed niet te kostelijk acht, waar wij in nood verkeren! Hoe sloegen onze harten U tegen, toen Gij een deel van Uw volk, overstelpt van ijs en baren, zonder naar Uw dierbaar leven te vragen met koninklijke woorden en daden als een Vader kwam helpen en troosten! Voor zó veel liefde en goedheid ontstond bij duizenden de wens, de Koning het zelf te zeggen: “Sire!, zie hoe lief wij U hebben”. Die duizenden zijn geen vermogenden en edelen, maar die van hun handenarbeid leven, hoewel enige aanzienlijken dit blijk van verkleefdheid aan Uwe Majesteit wilden delen (…) In naam van die duizenden, waartoe wij behoren, voegen wij bij die woorden hun daden en bidden Uwe Majesteit: Neem ons aan in dit Bijbelboek, het “Boek der Woorden des levenden Gods”; neem het in vorstelijke goedheid aan met het Album van die duizenden (…)
O, dit Woord van de levende God blijve de onwankelbare Rots voor Uwe Majesteit, gelijk het steeds de steunpilaar geweest is van Uwer Majesteits Doorluchtig Voorgeslacht!
Nog één woord, dierbaarste Koning! waarin het bloed van duizenden in den lande spreekt, omdat de Opperste Wijsheid gezegd heeft: “Door Mij regeren de Koningen en stellen de Vorsten gerechtigheid”, en wij, Uw beminde onderdanen bij ondervinding weten, hoe wij alleen voorspoedig zijn in gehoorzaamheid aan haar weldadig bevel “Vreest God, eert den Koning”, daarom blijven wij U op het hart dragen als de ons van God gegeven enige en beminde Souverein! (.......) Sire! de zegen van de Allerhoogste God dale op Uwe Majesteit en op Uw Doorluchtig Huis. De God der goden zij Uw sterkte en Uw loflied, - zo trooste Hij U weer, gelijk Gij ons wilde troosten, ook troosten door Uw Vaderlijke toelating van ons tot Uw troon. De genade van onze Heere Jezus Christus zij met U! LEVE DE KONING!
In de Zamenspraken (Nr. 141, blz. 2 e.v.) heeft Bernhardi zelf de toedracht van het gebeuren rond de aanbieding van de Statenbijbel verhaald. Tijdens zijn toespraak toonde de Koning zich diep bewogen. Nadat Bernhardi zijn rede beëindigd had, vertelde de Koning, dat hij van de Haagse deelnemers aan het geschenk een verzoek had ontvangen om de Bijbel aan hen ter bezichtiging af te staan. Bernhardi antwoordde dat de Commissie de Bijbel eerst aan de Koning wilde aanbieden alvorens deze in de residentie publiek ten toon te stellen. Dadelijk na afloop van de audiëntie liet de Vorst bij een kabinetsschrijven weten aan de wens van de Haagse deelnemers te willen voldoen. Enige dagen later was de Bijbel ook in Den Haag te bezichtigen (zoals eerder in de genoemde andere steden).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 november 2020
Ecclesia | 8 Pagina's
