In het spoor van de apostelen
De toenemende secularisatie en leegloop van kerken dwingt ons als kerken om opnieuw na te denken over onze roeping om in de wereld van het evangelie te getuigen. Vragen die daarbij een rol spelen, zijn: Hoe spreken we op een geloofwaardige manier over het evangelie in de huidige cultuur? En: Wat betekent onze roeping voor de manier waarop we ons kerkelijk leven hebben ingericht? Het begrip apostoliciteit kan een goed uitgangspunt vormen voor de beantwoording van dit soort vragen.
Met de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel uit 381 belijden we dat de kerk vier kenmerken heeft: de kerk is één, heilig, katholiek en apostolisch. Het gaat me in dit verband met name om het laatste kenmerk: we belijden dat de kerk apostolisch is. Met een chic woord noemen we dat ook wel: de apostoliciteit van de kerk. Daarmee bedoelen we dat de kerk zich voegt in het spoor van de apostelen. Maar wat zeggen we daar eigenlijk mee? In dit artikel wil ik laten zien dat het begrip apostoliciteit twee onmisbare aspecten heeft die ons helpen bij het nadenken over onze plek in de wereld.
Trouw aan het apostolisch getuigenis
Het eerste aspect van de apostoliciteit van de kerk heeft te maken met het getuigenis van de apostelen. Door uit te spreken dat de kerk apostolisch is, belijdt de kerk dat ze trouw is aan wat de apostelen hebben doorgegeven over Gods handelen in Jezus Christus. Zo lezen we in de brief aan de Efeziërs dat de gemeente gebouwd is op het fundament van de apostelen (Ef. 2: 20). Die laatste zin kun je natuurlijk op twee manieren uitleggen. Je zou kunnen denken dat de apostelen in hun ambt persoonlijk het fundament van de kerk vormen. Zo wordt het bijvoorbeeld in de rooms-katholieke traditie uitgelegd. Daar wordt het begrip apostoliciteit verbonden aan de ononderbroken opvolging van de apostelen in de geschiedenis van de kerk. Dat de kerk apostolisch is wordt zichtbaar in de onafgebroken keten aan bisschoppen die teruggaat tot op de eerste apostelen. De theologische term hiervoor is apostolische successie.
Binnen de protestantse traditie is heel bewust een andere weg gekozen. Immers, ook bisschoppen kunnen dwalen, ook al maken ze nog zozeer deel uit van een historische keten. Er is dus een vastere grond onder de kerk nodig. Het fundament van de kerk kan daarom niet in mensen of ambten liggen, maar ligt in het evangelie zoals de apostelen dat hebben overgeleverd. De kerk is dus apostolisch omdat ze gebouwd is op wat de apostelen over Christus’ leven, dood en opstanding hebben overgeleverd. Wanneer een kerk dit getuigenis links laat liggen of ervoor kiest om andere aspecten centraal te stellen, is zij niet meer apostolisch.
Op deze manier roept het begrip apostoliciteit kerken op om hun spreken, leven en erediensten te toetsen aan het getuigenis van de apostelen.
Trouw aan de apostolische roeping
Met het oog op de missionaire vragen waar we als kerken mee geconfronteerd worden is het tweede aspect van het begrip apostoliciteit minstens net zo belangrijk. Dit tweede aspect kan ik het best verduidelijken aan de hand van de betekenis van het woord apostolisch. In het woord apostolisch zit het Griekse woord voor ‘zenden’. De apostelen zijn letterlijk ‘zij die gezonden zijn’. Het begrip apostolisch verwijst daarmee dus ook naar het gegeven dat de kerk ‘gezonden’ is. Dat is een belangrijk gegeven. De kerk belijdt van oudsher dat ze apostolisch, dat wil zeggen gezonden is. Met andere woorden: de kerk is geen doel in zichzelf, maar zij neemt deel aan de beweging van God naar deze wereld, door in heel de schepping te getuigen van het goede nieuws dat in Jezus Christus Gods koninkrijk is doorgebroken. Zo beschouwd duidt apostoliciteit dus niet alleen op de inhoud van wat de apostelen hebben overgeleverd, maar ook op de roeping om, in het spoor van apostelen, in de wereld op een verstaanbare en geloofwaardige manier van Christus te getuigen.
Dit aspect van het begrip apostolisch is de vorige eeuw opnieuw ontdekt in de (westerse) kerk. Dat had te maken met twee parallelle ontwikkelingen. Enerzijds was sinds de negentiende eeuw een groot enthousiasme ontstaan om in de niet-Westerse wereld zending te bedrijven. Hoewel deze zendingsdrang helaas gepaard ging met ongezond kolonialisme, was er daadwerkelijk sprake van een herontdekking van het missionaire wezen van de kerk. Daarnaast dwong de beginnende secularisatie kerken in het Westen om opnieuw na te denken over hun plek in de samenleving. Kerken in het Westen werden niet alleen veraf maar ook dichtbij geconfronteerd met culturen die niet (langer) door het evangelie gestempeld waren.
De confrontatie met andere en veranderende culturen maakte dat het begrip apostoliciteit opnieuw ontdekt werd. De kerk leerde namelijk opnieuw dat ze was gezonden om in het spoor van de apostelen culturele grenzen over te gaan om in nieuwe contexten dichtbij en veraf geloofwaardig van het evangelie te getuigen. De eerste apostelen gingen immers ook met het evangelie, dat zijn wortels had in de Joodse cultuur, naar de omliggende culturen (Grieks-Romeins, Perzisch, Nubisch) om daar op een verstaanbare manier te vertellen over Jezus Christus.
Het laatste punt is van groot belang. Het begrip apostoliciteit duidt op de roeping van de kerk om op een verstaanbare manier van het evangelie te getuigen. Daarbij is er niet een normatieve cultuur waaraan de ontvangers van het evangelie zich hoeven aan te passen. Dat zou kolonialisme zijn. De zending van de kerk bestaat niet uit het (over)planten van in cultureel opzicht identieke kerken, maar juist in het zaaien van het evangelie dat in elke culturele ondergrond op een eigen manier wortel schiet en tot wasdom komt.
Hét convent
We zien dit laatste heel de geschiedenis van de kerk gebeuren, maar het eerste voorbeeld hiervan komen we al tegen in het Nieuwe Testament. Met het oog op de zending van de kerk in de wereld, en dus de apostoliciteit van de kerk, is Handelingen 15 een cruciaal hoofdstuk.
Wat is er aan de hand? Handelingen 15 gaat over een convent van de apostelen. De kerk wordt op dat moment in beslag genomen door een vraagstuk dat de potentie heeft om kerkscheidend te werken, namelijk de vraag of niet-Joodse mannen die tot geloof komen eerst besneden moeten worden voordat ze deel uit kunnen maken van de kerk. Bij oppervlakkige lezing lijkt dit een tamelijk onbelangrijke discussie over een, voor sommigen weliswaar in fysiek opzicht pijnlijk, maar voor de rest onbeduidend thema. Echter, niets is minder waar. Hier gaat het om het hart van het evangelie en de kern van wat het betekent om kerk te zijn. Ietwat anachronistisch zou je kunnen zeggen dat beide aspecten van apostoliciteit op het spel staan. Ik zal het proberen uit te leggen. De apostelen besluiten uiteindelijk dat niet-Joden niet besneden hoeven te worden om deel uit te kunnen maken van de kerk. Daarmee brengen ze allereerst het evangelie op ondubbelzinnige wijze onder woorden: de redding van de mens is niet afhankelijk van uiterlijke voorwaarden, maar enkel van Gods genade.
Daarnaast, en dat is met name van belang voor het onderwerp van dit nummer, maakten de apostelen door deze beslissing duidelijk dat het niet nodig was dat christenen uit de heidenen eerst in cultureel opzicht Joods moesten worden voordat ze deel uit konden maken van de kerk. De Syrische christenen uit Antiochië – die de aanleiding waren voor het apostelconvent – hoefden zich niet te laten besnijden en hoefden dus geen Joden te worden, maar konden in hun eigen taal en cultuur christen zijn.
Het belang van dit punt kan moeilijk overschat worden. Iemand kan als Nederlander christen zijn maar ook als Congolees, om maar wat te noemen. Waarschijnlijk geven allebei op een totaal andere manier uitdrukking aan hun geloof, maar dat doet niets af van het feit dat ze beiden onderdeel uitmaken van het lichaam van Christus. Christenen en kerken kenmerken zich namelijk niet door één uniforme cultuur die ongeacht tijd en plaats altijd hetzelfde is, maar, integendeel, juist door culturele diversiteit. Deze diversiteit is niet maar secundair, maar hoort bij het hart van het evangelie. Immers, wanneer het aannemen van een bepaalde cultuur tot voorwaarde gesteld wordt, wordt daarmee ten diepste het genadekarakter van het evangelie van zijn kracht ontdaan. Dat genadekarakter stond op het spel op het convent van Handelingen 15.
In het spoor van de apostelen
Wat levert dit op als we dit vertalen naar onze situatie? We belijden als kerken dat we apostolisch zijn. Dat wil zeggen: we houden vast aan het getuigenis van de apostelen aangaande Jezus Christus, en tegelijk weten we dat we in hun spoor in de wereld gezonden zijn om op een cultureel verstaanbare manier van het evangelie te getuigen. Dat laatste is niet maar optioneel, maar behoort tot het hart van wat het betekent kerk te zijn.
Dit alles betekent dat we bijvoorbeeld van nieuwe gelovigen en nieuw ontstane kerken niet moeten verwachten dat ze eerst onze kerkelijke cultuur aannemen voordat we ze kunnen aanvaarden als broeders en zusters, maar veel meer dat we nieuwsgierig uitkijken naar de manier waarop zij het evangelie omarmen en belichamen. Juist door oog te hebben voor de manier waarop zij vanuit het evangelie leven, leren we immers zelf ook met andere oren luisteren naar het evangelie. Want alleen samen met alle – in cultureel opzicht verschillende – heiligen kunnen we iets begrijpen van de breedte, lengte, diepe en hoogte van Gods liefde in Jezus Christus.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 mei 2024
De Wekker | 36 Pagina's
