Samenspraak over de brief van Paulus (51)
Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door wat wet? Der werken? Neen, maar door de wet des geloofs. Romeinen 3:27
HOPENDE: Wat in de verzen 25 en 26 wordt gezegd, kan ons wel wat duister voorkomen. De apostel spreekt daar over de verdraagzaamheid Gods. De vergeving der zonden zouden de gelovigen van het Oude Verbond hebben ontvangen onder de verdraagzaamheid Gods. De verdraagzaamheid Gods is de lankmoedigheid Gods, waardoor Hij de welverdiende straf uitstelt. Nu, dan moet de bedoeling van de apostel ons toch wel duidelijk zijn.
We zullen proberen het eenvoudig te zeggen wat de bedoeling van de apostel is met wat hij in de verzen 25 en 26 ons heeft doen weten. De gelovigen van het Oude Verbond waren ook zondige mensen. God moest naar recht ook hun zonden straffen, maar in plaats daarvan heeft Hij ze in de grote weldaad van de vergeving der zonden doen delen. Hij heeft de straf om de borgtocht van Christus uitgesteld en die straf doen komen over Hem, Die in de volheid des tijds de straf voor de Zijnen heeft moeten en willen dragen. De gelovigen van het Oude Verbond hebben dus op grond van de voldoening aan Gods recht ook de weldaad van de schuldvergeving mogen ontvangen, al moest die voldoening voor hen nog worden gegeven aan het eisend recht. Onze vaderen hebben wel gesproken over de terugwerkende kracht van Christus’ verdiensten, waardoor zij zalig zijn geworden. Hoe ongerijmd is dan toch de stelling waarover we de vorige keer reeds spraken, als zouden de gelovigen van het Oude Verbond niet met bewustheid voor zichzelf hebben mogen delen in die grote weldaad van de schuldvergeving.
UITZIENDE: Hoe menselijk wordt er dan toch over het Goddelijke werk gedacht. Er behoefde toch geen twijfel over te bestaan, dat de losprijs eens zou worden betaald. De Zoon van God heeft Zich van eeuwigheid Borg gesteld. De belofte van Zijn komst werd in het paradijs reeds gedaan. Adam en Eva hebben aan de zekere vervulling van die belofte niet getwijfeld. En zo zijn ze ook reeds door het geloof gerechtvaardigd geworden. De vijgenboombladeren werden verwisseld met rokken van vellen van dieren. Ze hebben de betekenis daarvan mogen verstaan. En al de gelovigen van de oude dag hebben getuigenis gegeven van hun geloof in de Gods gerechtigheid bevredigende offerande, die eenmaal gebracht zou worden en waarin zij werden aanschouwd in het wegvallen van alle gerechtig - heden van het schepsel, daar die waardeloos voor God waren. Het offer zou zeker en gewis gebracht worden, waarop de apostel wijst, als hij spreekt over deze tegen woordige tijd. De vergeving der zonden vond tevoren, namelijk in de tijd van het Oude Testament plaats onder de verdraagzaamheid Gods, daar de straf nog moest worden gedragen en daardoor de gerechtigheid Gods nog moest worden verheerlijkt. Die rechtvaardigheid heeft God nu betoond in deze tegenwoordige tijd.
Al degenen die door God gerechtvaardigd worden, of het nu Oudtestamentische of Nieuwtestamentische gelovigen zijn, worden gerechtvaardigd op grond van het verzoenend offer van de Borg des verbonds. Ook de gelovigen van het Oude Verbond hebben verzoening van hun schuld mogen vinden door het geloof in Zijn bloed. De ganse gekochte en verloste schare voor de troon zal weten dat ze door het bloed des Lams is vrijgekocht en zal dan ook het loflied zingen, waarin aan dat bloed de grond van hun schuldvergeving wordt toegekend, want die ganse verloste schare zal het weten dat Christus ze Gode gekocht heeft door Zijn bloed. Maar tot die wetenschap is die verloste schare hier in dit leven gekomen. Het loflied der verlosten voor de troon is een lied dat hier op aarde wordt geleerd.
HOPENDE: Dus zo komen we nu ineens tot het besluit dat de apostel hieruit trekt, als hij zegt: Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door wat wet? Der werken? Neen, maar door de wet des geloofs. Er blijft geen roem voor het schepsel over. Die roem is uitgesloten. O, welk een zuivere afsnijdende waarheid is het toch, die we hier beluisteren. In de rechtvaardigmaking des zondaars komt niet enig werk van de mens voor God in aanmerking. Er is niets walgelijker in Gods ogen dan een roemen van het schepsel op eigen waardigheid of op enig verdienstelijk werk van zichzelf. Onze gerechtigheid zal overvloediger moeten zijn dan van de farizeeërs en schriftgeleerden.
UITZIENDE: Het woordje uitgesloten heeft hier dan ook wel heel wat te zeggen. Het doet ons denken aan een gesloten worden buiten het Koninkrijk der hemelen. De dwaze maagden komen voor een gesloten hemelpoort, waar ze niet op gerekend hebben. Ze zeggen: Heere, Heere, doe ons open! In Matthéüs 7 lezen we: Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt.
HOPENDE: Och vriend, nu u dit zegt, gaan mijn gedachten hier ook weer over door. Ik word daar nu nog weer een beetje door bemoedigd. Meer dan vijf en veertig jaar heeft de Heere me vergund om Zijn Woord uit te dragen. Maar men kan het van me geloven of niet, het is de waarheid die ik zeg, dat ik toch echt niet zal kunnen zeggen: ‘Hebben we niet in Uw Naam geprofeteerd, enz.’ Als God naar mijn profeteren met me moet handelen, is mijn plaats in de hel. Dat ben ik me volkomen bewust. Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten.
De apostel laat hier weer wat op volgen, wat ook wat onduidelijk zou kunnen zijn. Hij vraagt: Door wat wet? Der werken? En hij antwoordt daarop: Neen, maar door de wet des geloofs. Door de werken der wet zal toch geen vlees gerechtvaardigd worden voor God? Al onze gerechtigheden zijn toch voor God als een wegwerpelijk kleed? Hoe kan de apostel dit hier dan zeggen? In het volgende hoofdstuk zal de apostel hierop terugkomen, als hij zal zeggen: Want indien Abraham uit de werken gerechtvaardigd is, zo heeft hij roem, maar niet bij God.
De eigengerechtigde farizeeër had het in het doen van de werken der wet ver gebracht, en zo had hij roem. Jezus beminde zelfs de rijke jongeling om zijn uitwendige voorbeeldige levenswandel. Maar de ontdekking aan het ongenoegzame van alle eigen werk werd gemist. Wat God onder Zijn algemene genade de mens nog geeft, was bij die mensen iets waarop ze zichzelf beroemden, alsof het aan hen zelf toe te schrijven was, als ze voor vele zonden bewaard gebleven waren. Maar daarbij wisten ze er in het minst niets van, dat al de eigen werken van de mens toch ook nog niet anders dan vruchten van een kwade boom zijn.
O, er wordt wat gebouwd op de oude stam! Zulk een farizeïsme behoeven we niet zover te zoeken. Onder een schijn van rechtzinnigheid en ook nog gepaard met veel gemoedelijkheid, bouwt men de mensen op in allerlei werkzaamheden en gestalten, die niet uit God, maar uit het vlees zijn. Maar God snijdt de zondaar van Adam af en verenigt hem door het geloof met Christus. Zo zal men de grond van zijn roem alleen in het werk van die Persoon moeten leren vinden. Dat bedoelt de apostel hier, als hij spreekt over de wet des geloofs. Die wet des geloofs is de leer des geloofs. Er schiet geen andere weg over tot de zaligheid dan de wet des geloofs. En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus (1 Joh. 3:23). Dit gebod des geloofs sluit alle roem van het schepsel op iets van zichzelf uit. We hopen dat verder nog wel te mogen beluisteren uit het volgende vers.
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 maart 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 maart 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's