Kanselboodschap (1)
Bijna 70 jaar geleden stemde de generale synode van onze kerken in met een kanselboodschap. Unaniem! Wat kunnen we elkaar aan het begin van een nieuw jaar beter toewensen dan dat wij met onze kerken op ditzelfde fundament zullen staan?
”De Generale Synode, diep onder de indruk van de ernst der huidige geestelijke situatie in onze Kerken en verontrust over de hier en daar zich voordoende verschijnselen van inzinking, vervlakking, en zelfs van tegenstand somtijds ten opzichte van de praktijk der godzaligheid, voelt zich geroepen tot de Kerken een getuigeniswoord in alle liefde en vermaan te doen uitgaan. Het modern-religieuze “klimaat” in heel de wereld kenmerkt zich thans door een almeer loslaten van het verleden, en van het historisch gewordene, gepaard gaande met nog wel een overnemen van de religieuze symbolen, maar om inmiddels haar inhoud te vervagen of los te laten. In dit klimaat (in het algemeen geestelijk wereldproces) komen ook onze Kerken min of meer te staan.
Dit roept op tot diep ernstige bezinning. Temeer daar wij helaas ook onder ons verschijnselen constateren, die ons met grote zorg vervullen. Onder welk wij als voorbeeld noemen een soms waar te nemen verslapping van de ernst in de behandeling der ons toe betrouwde zielen. Waarom wij allen allereerst oproepen om óp en ónder de kansel, en in al de ambtelijke arbeid diep doordrongen te zijn van het tijdelijk en eeuwig wel en wee, zowel der bekeerden als onbekeerden, opdat toch vooral het onderscheidend, ontdekkend, onderwerpelijk en bevindelijk element in prediking, catechisatie, huisbezoek etc. krachtig aanwezig zij.
Tot jaloersheid bewegen
Tevens niet minder om de gans algenoegzame rijkdom en levensvervulling welke in Christus is, zo uit te stallen, dat middellijkerwijs de zielen tot jaloersheid worden bewogen, opdat men onder de toepassing des Heiligen Geestes Christus zo lere kennen, dat men op Hem betrouwt en uit Hem leeft, tot openbaring van de blijdschap des geloofs en een beleving tot de verheerlijking Gods.
Om te beginnen worde daarbij uitgegaan, gelijk bijv. ook in het Doopformulier geschiedt, van ons van nature midden in de dood liggen in een gebroken werkverbond, om alzo de noodzakelijkheid en rijke inhoud van het Genadeverbond te leren verstaan. Zo blijft zalig worden een wonder, en wordt de noodzakelijkheid der wedergeboorte door de Heilige Geest niet uit het oog verloren. Op deze wijze zal men ook bewaard blijven voor een oppervlakkigheid, die maar al te gemakkelijk leidt tot wereldgelijkvormigheid, welke vooral hierin bestaat, dat men heden ten dage almeer vraagt: hoever kunnen wij gaan in het uitleven van onszelf, in plaats van: hoe dicht moeten wij wel bij de Heere blijven?
Hier ligt bijzonder een taak voor de ouderen, opdat zij onze jongeren tot een goed voorbeeld mogen zijn, en het meer dan thans het geval is, aan het licht trede, welk een zielvervullende rijkdom er in de waarachtige vreze en gemeenschap Gods is. Tevens wijzen wij erop, hoe bij het toch bekeerde volk van God vaak nog zulk een donkerheid en geesteloosheid heerst en hoe daar de grondoorzaak ook van is, dat het volk Gods almeer schijnt te willen leven uit zijn bekering en niet uit de Bron Zelf; een Drieënige verzoende en genaderijke Verbonds-Jehova. Hier moeten wij almeer nog “bekeerd” worden van onze “zelfgenoegzame bekeerdheid”.
Verbondsbeschouwing
Bij al onze leraren, hoogleraren, ouderlingen en leiders willen wij met diepe ernst aandringen op een zich steeds meer oriënteren in de practicale Godgeleerdheid. Het is voorts niet te ontkennen, dat met name de Verbondsbeschouwing soms ontaardt tot een vervlakking in de beleving, alsof het voldoende ware, dat wij door geboorte onder de Verbondsbedeling zijn opgenomen, of dat wij zonder innerlijk wederbarende werkingen des Heiligen Geestes de weldaden des Verbonds ons zouden kunnen toeëigenen en deelachtig worden. Geloof en bekering zijn wel noodzakelijk in het licht des Verbonds, maar altijd zo, dat goed in het oog worde gehouden, dat ook dit alles genadegift des Verbonds is, tevens dat krachtens dit Verbond, hoe ellendig dat wij ook in onszelf zijn, wij een recht hebben om te geloven. Om daarvan gebruik te mogen maken is het noodzakelijk, dat wij in de bevindelijke weg leren, dat wij God kwijt zijn, en van nature in een verbroken werkverbond liggen, dood door de misdaden en de zonden, en wij alleen door een oprecht geloof Christus en al Zijn weldaden deelachtig kunnen worden, waartoe dan ook dit Verbond ons de volzalige weg ontsluit. Bij deze voorstelling van het Verbond en zijn beleving zal dan ook de toegang tot het Heilig Avondmaal zowel worden beperkt, als op goede gronden ontsloten.” Tot zover het eerste deel van de kanselboodschap. Dié kanselboodschap waar de afgevaardigden in 1953 dus unaniem mee akkoord gingen. En waarvan de preses van de synode van 2004, ds. J. Westerink, zei dat het zijn vurig gebed was dat onze kerken in dat spoor blijven en waar nodig in dat spoor terugkeren. Hoe nodig blijft dat gebed!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 januari 2022
Bewaar het pand | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 januari 2022
Bewaar het pand | 12 Pagina's