Reisberichten tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog
Dat het reizen in Nederland in de Tweede Wereldoorlog moeilijk was, is niet onbekend. Ook voorgangers kregen ermee te maken, het blijkt uit twee reacties die bewaard gebleven zijn.
De eerste reactie is te vinden in een brief van ds. E. du Marchie van Voorthuysen (1901-1986), predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerken; later ging hij over naar de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Toen de oorlog uitbrak, was hij dominee op Urk, waar hij in 1937 bevestigd was. In 1942 vertrok hij naar Driebergen en vandaar uit preekte hij in verschillende gemeenten, ook als ze tot een ander kerkverband behoorden of zelfstandig waren.
In 1943 zou hij in de schuurkerk te Bergambacht preken, maar omdat hij daar niet meer met eigen vervoer kon komen, was hij genoodzaakt om per trein naar Gouda te gaan en daarna met de bus verder te reizen. Dat was althans het plan, maar uit zijn brief van 28 april 1943 blijkt dat het hem niet gelukt was. Hij schreef aan C. de Graaf: ‘Waarde vriend, Het heeft niet zo mogen wezen dat ik ditmaal in Bergambacht geweest ben’, en vervolgde: ‘De Heere regeert en is wijs en wij zijn dwazen en albedervers.’
In Gouda gestrand
De dominee was in Gouda aangekomen, en zoals in de brief staat, daar ‘heb ik drie kwartier op de bus gewacht. Hoe ik het ook verzocht heb om mede te rijden, de bus was overvol en reed weg.’ Er zat dus niets anders op dan uit Gouda terug te keren; hij hoopte wel dat de dienst voortgang had kunnen vinden: ‘Als u een oudvader gelezen hebt, is het zeker winst, want in één regeltje zitten soms meer zaken en heilgeheimen dan in honderd preken van ons. In dat opzicht is alles nog winst.’ Daarna: ‘Nochtans spijt het mij zeer, ook om de vrienden. De Heere doe ons zwijgen en Hem alleen vrezen.’
Ds. Du Marchie van Voorthuysen zegde Bergambacht een andere dienst toe, echter: ‘Hoe kom ik naar u toe? Zoudt u mij niet beter per fiets of per rijtuig kunnen halen? Of dat er iemand met de bus uit Bergambacht mee komt en dan een plaatsje open houdt. Dan kom ik in ieder geval mee. Wilt u hier eens over denken en mij dit spoedig schrijven?’ Met het overbrengen van de hartelijke groeten ‘aan de stervenden die nochtans leven, maar door en in een Ander’, besloot de dominee zijn brief.
Professor De Bruin
Ook een andere predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerken heeft stilgestaan bij het problematische reizen in de oorlog, namelijk prof. P.J.M. de Bruin (1868-1946). In het kerkblad De Wekker van 10 mei 1946 schreef hij: ‘In juli 1944 had ik reeds drie zondagen mogen preken. Van Eemdijk terug, was er een verzoek uit Zutphen en daar dit zo dichtbij lag, besloot ik ook deze gemeente een zondag te geven.’ Hij was er al vaker geweest en ‘er waren daar vele vrienden, maar ook pijnlijke herinneringen’. Wat was het geval? ‘Het was namelijk op de dag, toen de koningin op het Malieveld gehuldigd werd in 1918 en Troelstra’s plan in de Tweede Kamer mislukt was, dat ik na ’s zondags in Zutphen gepreekt te hebben, de trein miste door verkeerde aanwijzing op het perron. Het was toen ’s morgens negen uur en er ging niet eerder een trein vóór twee uur ’s middags, zodat ik besloot te lopen naar Apeldoorn.’
Dat was een wandeling van vier uur, geen wonder dat hij ‘doodmoe’ in zijn woonplaats aankwam en: ‘De volgende morgen was mijn rug zeer stijf, zodat ik dus wel van een pijnlijke herinnering mag spreken.’
Oponthoud in Oosterbeek
Prof. De Bruin kreeg steeds meer problemen met lopen: ‘Kon ik vroeger wel vier uur lopen, nu was vier minuten mij ver genoeg, daarom werd ik, na een veilige rit per trein over de IJsselbrug, die toen nog niet verwoest was, met een auto opgehaald om naar mijn logies te rijden. De afstand van het logies naar het kerkgebouw was minder ver en des zondagsmorgens kon ik langzaam wandelend aan de arm van mijn hospes de kerk bereiken.’
Zo had hij dan vier zondagen kunnen preken en mede daarom ‘voldeed ik ook aan het verzoek uit Oosterbeek om er 30 juli het Woord en het Sacrament van de Heilige Doop te bedienen. In Arnhem gearriveerd, werd ik door een zoon van ds. v.d. Molen naar de tram gebracht, die mij in Oosterbeek bracht.’
Nieuwe moeilijkheden deden zich voor, prof. De Bruin: ‘Nu is Oosterbeek hoog en laag. Dat brengt bezwaar mee met lopen.’ Het bleek geen al te groot bezwaar: ‘Gelukkig werd ik afgehaald en logeerde, goed verzorgd in de nabijheid van het kerkje of zaaltje, dat Oosterbeek bezat en dat geheel gevuld was. Des avonds doopte ik er een kindje, het laatste dat ik gedoopt heb.’
Maandag 31 juli ging het weer huiswaarts: ‘Een vriendelijke dochter van een ouderling (bracht) mij niet alleen naar de tram, maar ook naar de bus die van Arnhem naar Apeldoorn reed’. Dat gaf dan weer wel problemen: ‘Ik moest in de rij staan, en zonder dat ik in de bus kon komen, reed deze weg.’ De Bruin was waarschijnlijk achter in de rij terecht gekomen en kon niet meer mee, net zomin als ds. Van Voorthuysen eerder in Gouda. De professor zag ertegen op: ‘Dat werd een uur wachten.’
Gelukkig ging zijn ‘leidsvrouw’ nu in de rij staan, ‘zodat ik kon gaan zitten tot de volgende bus verscheen en zij mij haar plaats liet innemen. Ik was het eerste in de bus nu en kwam gelukkig veilig te Apeldoorn aan.’
Hij heeft zijn dankbaarheid voor deze kleine dienst later kunnen tonen, want, zoals hij schreef: ‘Zes weken later is Oosterbeek omringd door Engelse parachutisten en schoten de strijdende machten de schone plaats in puin, en zijn velen uit Oosterbeek en Arnhem naar Apeldoorn gevlucht. Ook de vrienden die mij 30 juli zo bereidwillig ontvingen. Ook hun huis is verwoest. Ik mocht ze later nog eens in mijn huis ontvangen, daar zij tot na de bevrijding in Apeldoorn gebleven zijn.’
Ds. Smits
Uit deze twee berichten blijkt hoe moeilijk het soms was om tijdens de Tweede Wereldoorlog de gemeenten te bereiken die om diensten verzocht hadden. Maar ook al was er verhindering, al waren er moeilijkheden, de verkondiging van Gods Woord, hetzij door de prediking, hetzij door het preeklezen, bleef voortgaan. Ook na de Tweede Wereldoorlog was het lang niet altijd gemakkelijk om gebruik te maken van het vervoer, niet alleen in Nederland, maar ook in de Verenigde Staten. Het blijkt uit een verslag dat ds. C. Smits (1898-1994), eerst predikant bij de Christelijke Gereformeerde Kerken, later bij de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland, heeft nagelaten. Ook ds. Smits had in alle kerkverbanden geestverwanten en vrienden. Overigens reisde hij wel graag, en met name de Verenigde Staten heeft hij meer dan eens aangedaan, onder meer vanaf 1946. Daar schreef hij een uitvoerig verslag over.
In Passaic
In het verslag dat ds. Smits begin 1947 schreef en in De Wekker liet plaatsen staan veel interessante gegevens. Zo meldde hij dat hij na de overtocht eerst in Passaic, een stad in de nabijheid van New York, aankwam. Daar logeerde hij bij ds. B. Densel, volgens hem ‘predikant ener Vrije Ger. Gemeente aldaar’. De ontvangst was bijzonder hartelijk en de toen nog christelijke gereformeerde predikant van Driebergen bracht er aangename dagen door: ‘Onvergetelijk is voor mij die eerste Zondag, toen ik in de gemeente van Passaic de dienst bijwoonde, geleid door bovengenoemde predikant. Er was juist Avondmaalsbediening. En we mochten toen iets ervaren van de gemeenschap der heiligen en wat Groenewegen zingt: “Al komen ze ook uit verre landen, hun harten smelten saam in één.”’
Ds. Smits preekte zelf ook die zondag voor zijn gastheer en wel in Paterson, een soort van afdeling van Passaic. Er waren ongeveer driehonderd kerkgangers gekomen, ‘die goed een Hollandse preek verstonden’.
’s Maandags was in de pastorie van ds. Densel een groot gezelschap bijeen, ‘waar we met elkander tot laat in de avond mochten spreken over de wegen des Heeren’. Het was, aldus ds. Smits, een gezelschap ‘waarvan we geloven, dat de Heere in het midden was. En het was ons zoet en goed in dit voor ons zo onbekende land, door zeeën en door taal van ons land gescheiden, een volk te ontmoeten, met wie we ons één gevoelden in Hem. Die Zijn volk daar zal brengen, waar het gelden zal: “En de zee was niet meer.” Waar het één volk zal zijn van één taal, één kudde en één Herder.’
Dinsdagavond ging de bezoeker weer voor, nu in de gemeente te Passaic zelf, ‘waar ik voor een grote schare de rijkdom, die in Christus is, mocht prediken’.
Grand Rapids
Later, die week, op donderdag werd ds. Smits door zijn gastheer naar het Central Station New York gebracht. Vandaar moest hij zestien uur lang met allerlei treinen naar Grand Rapids reizen. In de morgen van vrijdag kwam hij er aan. Het was een vreemde omgeving in het verre werelddeel en hij verwachtte allemaal voor hem vreemde mensen te zullen ontmoeten. En inderdaad, toen hij na een zestien uur sporen aan-kwam, stonden op het perron velen uit de hem verder onbekende gemeente te wachten. Maar er was ook een bekend gezicht onder: ‘Wat mij bovenal verblijdde, onder die velen was ook onze vriend ds. Alberts.’ De eerste zondag dat ds. Smits er was, preekte hij in het eigen kerkgebouw van de gemeente, en wel over de woorden uit Rom. 1:15: ‘Alzo hetgeen in mij is, dat is volvaardig, om u ook, die te Rome zijt, het Evangelie te verkondigen.’
’s Middags en verder ’s zondags tweemaal en donderdagsavonds preekte hij in de Parkstreet Church, één van de voornaamste kerkgebouwen van Grand-Rapids.
Over de gebouwen was hij goed te spreken: ‘De kerken zijn in Amerika over ’t algemeen zeer netjes en gezellig ingericht. Dit is wel een groot onderscheid met vele kerken in ons land. Men kan hier (in Nederland) op plaatsen komen, waar het kerkgebouw, vuil en vervallen, meer lijkt op een schuur, en de consistorie meer op een hok dan op een kerk. In Amerika echter stelt men hoge eisen aan het kerkgebouw, maar men geeft ook mild en overvloedig als het de christelijke eredienst betreft.’
Het ‘kerkelijk leven in het algemeen’ had echter zeker zijn schaduwzijden: ‘Bijna nergens wordt de ontdekkende en bevindelijke waarheid gehoord. Amerika is over ’t algemeen kerkelijk. Maar overal overwegend remonstrants, ook al is het onder een gereformeerde vlag. Ook de verscheidenheid in ’t kerkelijk leven is zeer groot. Dit is wel te verklaren uit de verscheidenheid van de bevolking. Er zijn thans meer dan tweehonderd verschillende kerkgroepen binnen de grenzen van de Verenigde Staten. En al deze verschillende formaties zijn uitgegroeid uit verschillende stekjes, uit de onderscheiden landen van Europa overgebracht.’
Onvergetelijk
De terugreis naar Passaic duurde opnieuw zestien uur. Maandag vertrok ds. Smits, op dinsdagmorgen kwam hij in New York aan: ‘Ds. Denzel haalde mij op van het Central Station en ik heb toen des avonds te Passaic voor hem gepreekt. Ook nu, gelijk bij mijn aankomst, was mijn verblijf aldaar bijzonder aangenaam. Veel liefde heb ik van deze broeder en zijn gezin mogen ondervinden. Woensdag, de volgende dag, was dan de bestemde tijd, dat ik zou repatriëren. Tegen de zeereis zag ik zo op! Het was mijn innige verzuchting, dat ik nog eens alléén met den Heere mocht zijn. Mijn ziel voor Hem mocht uitstorten en Hem mijn noden mocht bekend maken. Och, wat is de Heere toch goed voor ellendige schepselen.
Onvergetelijk is het plaatsje in de pastorie van bovengenoemden ambtsbroeder, alwaar ik zulk een krediet op den Heere mocht hebben, en hartelijk mocht vertrouwen, dat mijn lieve God en Leidsman, Die het tot hiertoe zo goed voor een slecht mens had gemaakt, mij ook zou leiden over de geweldige wateren van de oceaan.’
Oversteek met de Noordam
Met het schip Noordam zou de oceaan worden overgestoken: ‘Wij gingen dan met twee auto’s, waarin ds. Densel en diens gade, benevens vele vrienden mij vergezelden naar Hoboken… Vandaar zou de Noordam vertrekken. Na dat alles in orde was gemaakt moest ik ook van deze goede vrienden afscheid nemen. En zette de boot om vier uur zich in beweging.’
De reis zou acht dagen duren: ‘Vanzelf was daar ook een zondag tussen. Mij werd gevraagd die zondagmorgen te preken. Ik deed dit over Joh. 1:29b: “Zie het Lam Gods, Dat de zonden der wereld weg neemt.” Vanzelf had ik daar een zeer gemengd gehoor. Vogels van diverse pluimage.’
Niet iedereen had met genoegen de dienst bijgewoond, dat bleek al spoedig. Ds. Smits: ‘Na de middag maakte iemand kennis met mij. En sprak naar aanleiding van de preek. Enkele malen deed hij de uitdrukking: “Dat is ziekelijk.” Dit ontstemde mij en ik antwoordde hem: “Mijnheer, weet u wat ziekelijk is? Als u een geloof bespreekt, dat niet meer is dan een waangeloof. En u over een Jezus spreekt van vijf letters, maar die ge niet persoonlijk en bevindelijk voor uw eigen hart hebt leren kennen. Als ge een bekering bespreekt, die denkbeeldig is. En ge zult dan straks ontwaren, dat het bed te kort en het dek te smal zal zijn en met de dwaze maagden zult beginnen buiten te staan en roepen: “Heere, Heere, doe ons open!” Dat is door en door ziekelijk, want aan die ziekte sterft ge de eeuwige dood.”
De man antwoordde: “Kom, ik ga eens een beetje op het dek wandelen, het is hier binnen wat warm.”’
Wederzien
Acht dagen na het vertrek uit de Verenigde Staten kregen de opvarenden Hoek van Holland in het gezicht, om ongeveer twaalf uur ’s avonds werd de haven van Rotterdam aangedaan: ‘Welk een blijdschap bij de gedachte om straks weer mijn vrouw en kinderen en allen, die mij lief zijn, te mogen ontmoeten. Vrijdagmorgen om acht uur, nadat de papieren door de douane gecontroleerd waren, liep ik eens op het dek, en de eerste, die ik aan wal zag staan, was mijn vriend ds. Laman en zijn vrouw. Daarna zag ik ook mijn vriend ds. Alberts verschijnen. Dezen kwamen mij afhalen, wat ik zeer hartelijk vond.’
Het duurde nog even, maar eindelijk kon het schip verlaten worden: ‘Intussen waren ook mijn vrouw en kinderen en de gehele kerkenraad van mijn gemeente (Driebergen) aangekomen. Welk een wederzien! Blijdschap was er in ons aller hart. De Heere had alle dingen wel gemaakt. Geprezen zij Zijn dierbare naam.’
Het is voor ds. Smits niet bij bezoeken aan de Verenigde Staten gebleven. In 1954 werd hij verbonden aan de gemeente in Grand Rapids, in 1969 aan Clifton.
Een broederlijke vriendschap
Inderdaad, tussen ds. Smits en ds. Alberts bestond een hartelijke, broederlijke vriendschap. Vandaar dat ds. Smits apart bij deze ontmoeting stil heeft gestaan, hij schreef: ‘Deze broeder had reeds enkele maanden in Amerika vertoefd. Immers hij had daar in zijn jeugd tien jaren doorgebracht. En was er toen krachtig uit de wereld en zonde geroepen en tot God bekeerd. Nu was het altijd zijn begeerte in dat land, waar God hem bekeerd had, nog eens het Evangelie te verkondigen en zijn oude vrienden te bezoeken. De kerkenraad van Grand-Rapids, vernemende, dat hij in Wisconsin was, een staat liggende aan de overzijde van het grote meer van Michigan, alwaar onze broeder zijn jeugd heeft doorgebracht, heeft hem toen gevraagd tot hun gemeente over te komen om te prediken. Hij heeft dit geaccepteerd en is er lange tijd voorgegaan. Tot grote voldoening van de gemeente aldaar. Hij is daar langer gebleven dan oorspronkelijk zijn opzet was. ’t Was namelijk zijn bedoeling om er te blijven, tot hij er mij ontmoette en dan de thuisreis te aanvaarden. Dit mocht zo zijn. Welk een blijdschap dan ook, toen ik aan het station arriveerde en ik zag onder de vele van ons onbekende vrienden, het enige voor ons bekende gezicht van onze beminde vriend, aan wie we reeds jaren met banden van vriendschap verbonden zijn.
Het verlangen naar huis, deed zich echter krachtig bij hem gelden, ’t Was ook voor de vrouw van onze broeder een zaak van opoffering om zo lange tijd van haar echtgenoot gescheiden te zijn. Groot, daarom was de vreugde toen hij 21 september met de Westerdam kon repatriëren.
De zondagavond vóór zijn vertrek, preekte ik in de Parkstreet Church, alwaar ik aan het einde van de dienst hem heb toegesproken namens kerkenraad en gemeente. En hij zelf daarna vanaf de kansel de talrijke schare een woord van afscheid heeft toegesproken. Honderden maakten gebruik om bij het uiteen gaan hem een hand van afscheid te drukken. Want een grote plaats had onze broeder verworven in de lange tijd van zijn verblijf aldaar, mede door zijn persoonlijke bezoeken en hartelijke omgang. Bijzonder toch is dit gewaardeerd, daar deze gemeente schier altijd verstoken is geweest van een dienaar, die voor haar in- en uitging.’
Bij de begrafenis van ds. G.W. Alberts
Ds. C. Smits is ook één van de sprekers op de begrafenis van ds. Alberts geweest. Ook toen stond hij kort stil bij de vriendschap tussen hem. Hij had de ander nog op diens ziekbed opgezocht en vertelde: ‘Ik kan eerlijk getuigen dat ik weinig ziekbedden heb meegemaakt waar zo uitstraalde de soevereiniteit Gods en de vrije genade geopenbaard in Christus Jezus aan een arme zondaar.’ Hij vervolgde: ‘Ja, zo mocht hij getuigen op zijn ziekbed: “daar is een volmaakte vrede tussen God en mijn ziel. Daar is nu niets meer tussen God en mijn ziel.”
Hij lag daar niet als een dominee, want we sterven niet als een dominee, onze domineesjas, dat gaat uit, maar als een arme zondaar. Maar dan zal het voornaamste zijn als onze naakte ziel gedekt is met dat kleed dat op Golgotha geweven is. En dat is Jezus’ eeuwig geldende Borggerechtigheid. Dat is dat bedeksel van dat dierbare bloed des Lams, waarvan de dichter zegt: “Ja, opdat Gods hand rust op mijne ziele.” Vol bewondering bidt zij dan aan: “Gij hebt door Uw zoenbloed al mijn vuile zonden weggedaan.”’
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2024
Oude Paden | 64 Pagina's
