�Geluk"
(30)
„iÏ!^ iemand iets te vragen? Niemand vennoed ik.
En voor iemand een mond heeft kunnen opendoen, is de commissaris in zijn «gen apartement verdwenen. De inspecteur verdwijnt eveneens. De re- „"^jneurs helpen mekaar aan een sigaretje. Het is zomerweer en warm noen in hun vertrekken is het vrij koel. n« i,", " ^^^^ ^» '^OP 'koffie lusten, rt« j ^^ ^^^^ '"^t papieren voor ?!.°3g Al die la's met spullen, heel nw archief, het is aUemaal hersens. H»sens, mijne Jieren.
" • is de baas terug. Hij krabt zijn laar. Wat zal er nu komen? De ircheurs staan op, doch kunnen iuiT ,^i™n. De commissaris schuift achzelf een stoel bij de tafel en is een weinig onder de indruk van wat hij zelf gaat zeggen.
— Die journalisten, heren, nog een enkel woord over dat volk. Wij zeggen hun natuurlijk niets of wij verschaffen hun een nietszeggend berichtje. Maar zelf lezen we de kranten van a tot z, slaan niets over, want je kunt nooit weten, waar die lui met de neus tegen aan lopen. Hebben we dat goed begrepen?
De baas vertrekt weer en zegt onder het gaan naar zijn kamer:
— Nee, eenvoudig is de zaak niet!
De deur wordt gesloten.
Dan zegt rechercheur de Witt tegen zijn collega's: „We hebben wel moeilijker karweitjes opgeknapt, wat jullie!"
NEGENTIENDE HOOFDSTUK
Het belooft een drukke markt te worden. Veel koeien worden aangevoerd en er staat een behoorlijk aantal paarden langs de afrastering. Mannen van het drijversgilde houden zich gereed om een beloning te verdienen voor het laten draven der paarden. Er zijn van die eigenwijze kooplui, die het zelf liever doen. Doch de meesten laten dat proefdraven van de viervoeters aan „de jongens" over. Gelukkig maar, want ieder vecht om een broodje.
Bernardus Uitwellingerga's gezicht tekent niet zo opgewekt en wereldveroverend als anders. Verbeten vecht hij om een zo hoog mogelijke prijs voor zijn koeien te bedingen. De kopers hebben hem door en zij zeggen dat overluid:
— Bernardus, je bent niet lekker! De verloren portefeuille zit jou dwars en nu wil je op één marktdag de scha inhalen. Dat gaat niet. Omdat jij arm bent. hoeven wij het nog niet te wor den!-
Bernardus gooit dat ver weg. Als j"; geen tegenslag verdragen kunt, moet je geen koopman worden. Maar de anderen zijn te zuinig vandaag. Zij proberen zeker om hem helemaal aan lager wal te helpen. Maar daar is hij zelf bij. En hij betast en schat zelf zijn dieren.. Is dat een koe of is dat geen koe? Dit dier staat hier nog onvoordelig ook, wil je 't zien lopen? Vóór de andere antwoord geven kan, heeft Bernardus de koe al losgemaakt en haalt haar tussen de andere uit. Hij gaat er mee wandelen en houdt het touw zo, als moest hij een paard laten tuigen.
Als hij het dier draaien wil, stoot rechercheur de Witt hem tegen ^z'n arm en zegt in het voorbijgaan:
— Als je even weg kunt, dan moet je mij die paardenkooplui eens wijzen, 'k Wacht hier op je ..
Niemand heeft dit opgemerkt. Dat burgermannetje, de pet iets scheef en een pijp in z'n mond, wie telt er zo'n nietsnutter. Op een veemarkt zijn altijd meer kijkers dan kopers. En dit ventje ziet er toch wat slaperig uit. Maar Bernardus heeft de rechercheur wel herkend. En als hij maar even weg kan, gaat hij met de Witt mee.
— 'k Hoef ze toch niet aan te wijzen? vraagt hij.
— Wel nee. Je zegt ze alleen goedendag, geeft ze een hand, meer niet. Op een afstand hou ik ze dan wel in de gaten. Loop maar vooruit.
Bernardus doet wat hem gevraagd is. De begroeting duurt langer dan Bernardus het wenst. Hij wil naar zn koeien terug. Maar de collega's hebben er al van gehoord. Daar moet even gepraat worden. Ja, ja, straks, nu hebben ze ook weinig tijd. En toch praten ze alle vier even. Haastig wroet Bernardus dan tussen de mensen door, loopt gelukkig geen kennissen meer tegen 't lijf die ook wat van het geval willen weten en staat weer achter zijn koeien. iiechercheur de Witt loopt zo eens
iiechercheur de Witt loopt zo eens een beetje heen en weer achter de paarden en houdt de vier in de gaten. Het lijkt vrij doelloos wat hij doet. Wat moeten die mensen nu wel doen, dat hem een spoor bezorgt, dat hem een golfje doet vermoeden. Hij weet het zelf ook niét. Maar hij is een man van het vak en hij weet dat alle pogingen om wat te weten te komen vaak nutteloos lijken. Wie vindt een speld in een hooiberg, wie enkele duizenden guldens op de veemarkt. En toch blijft de rechercheur kijken. Hij stopt eens een pijp, hij kijkt eens naar het draven der paarden, hij luistert naar het gezwets van de kooplui en verdient schijnbaar zijn tractement gemakkelijk. Alsof niets doen, niets kunnen beginnen daar, waar je de wereld op z'n kop zou willen zetten om zo'n jonge koopman te helpen, geen moeilijke bezigheid is. En dan moet je bezeten zijn bovendien van de wil om alle duistere dingen aan het licht te brengen, behekst zijn als het ware van de drift in je om op te sporen wat een ander nooit vinden zal. Hij lacht in zichzelf om zijn commissaris.. die, met z'n steen en z'n golfje.
Redeneren, als maar door redeneren en zijn mensen willen suggereren, waar en hoe ze moeten zoeken.. om dan nog bovendien zelf andere wegen in te slaan en een hoop lawaai naar buiten te maken en te proberen het zelf uit Ie vinden. Zijn kop er af, als de commissaris al niet alle collega's op plaatsen waar veemarkten zijn, opgebeld heeft om uit te kijken naar paardenhandelaren, die mogelijk extra met geld omsmijten. Alsof de gebraden duiven je zo maar in de mond vliegen., alsof je per tefoontje een dief in handen gesnpeld kriiat Hoe het zit, de Witt weet het ook nog niet.. maar dat het geval niet zo eenvouüig is, dat staat vast als een betonpaal. Of.. misschien is ',et wel allereenvoudigst en ligt de oplossing als voor het oprapen gered. En daartussen is ruimte voor duizend en één mogelijkheden. Niet veel bijzonders, deze paarden.
Niet veel bijzonders, deze paarden. Wat verschijnt er eigenlijk aan de markt. Dieren, die je kwijt wüt, waarvan je om de een of andere reden af wilt zijn. 'n Paar aardige beesten staan er ook bij. Daar zal wel iets aan mankeren. En enkele veulentjes. Die brengen het dekgeld van de merrie nog niet op. Vandaag tenminste niet.
Maar een ogenblik heeft de rechercheur zijn aandacht ergens anders op gericht, of de heren, die hij alleen maar in de gaten wil houden, zijn verdwenen. Hij ziet ze niet meer, dat is geen wonder, helemaal niet. De mensen mieren achter de paarden door elkaar heen.. een kist met paling is da'ir niets bij. Goed, de rechercheur miert mee. Hij miert mee tot in het marktcafé.
Een markt heeft afdelingen. Er is een afdeling voor paarden, een voor koeien, een voor stieren, een voor pinken, een voor graskalveren, voor schapen, lammeren, geiten, varkens en biggen, en een afdeling voor pluimvee, konijnen, eenden, vellen en honden met riem enzovoorts. En elke afdeling heeft zijn eigen café.
(Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1958
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's
