Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heilige oorlog (151)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heilige oorlog (151)

Geheime besprekingen

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De stad Mensziel heeft al een bewogen geschiedenis achter de rug. Lang geleden was het de reus Diábolus gelukt om de stad te ontroven uit de heerschappij van Koning El-Schaddaï en Diens Zoon, Prins Immanuël. Hij werd echter verjaagd door de Prins en Zijn legers. In Mensziel ging het daarna helaas niet goed, want na enige tijd werd de zonde weer gediend. Het lukte de reus Mensziel weer te veroveren, maar al snel werd de Prins om hulp gevraagd. Voor de tweede keer werd Diábolus verjaagd. Die probeerde toch weer met de Twijfelaars en de Bloedwrekers de stad in handen te krijgen om die te verwoesten. De reus werd echter verslagen, zoals Bunyan heeft beschreven in hoofdstuk 17. In de komende artikelen wordt stilgestaan bij hoofdstuk 18: ‘Houd moed, Mensziel!’

Twijfelaars in de stad

In de strijd tegen de stad zijn niet alle Twijfelaars gedood. Een drietal van hen dwaalt een tijdlang rond in het gebied buiten Mensziel. De mannen zijn dus ontkomen en vertrouwen daarom geheel op zichzelf. Ze weten ook dat er nog Diábolonisten in de stad wonen. Daarom durven ze het aan de stad binnen te dringen. Ze blijken trouwens niet met z’n drieën, maar met z’n vieren te zijn.1

Naar wiens huis kunnen deze Twijfelaars van Diábolus beter gaan dan naar het huis van Kwaadaardige-Ondervrager2? Het is wel zeker dat anderen het huis aangewezen hebben. Deze oude Diábolonist is een zeer grote vijand van Mensziel, die onder de Diábolonisten bekend staat als de man van de daad. Hij verwelkomt hen en toont zijn medeleven vanwege de tegenslagen. Hij besluit hen zoveel als mogelijk is te helpen.

Na een korte kennismaking, waarbij ze al snel weten wat ze aan elkaar hebben, vraagt Kwaadaardige-Ondervrager of deze drie Twijfelaars alle drie uit dezelfde stad komen. Hij merkt namelijk dat ze tot hetzelfde koninkrijk behoren. ‘Nee, en ook niet van dezelfde provincie,’ zegt de eerste, ‘want ik ben een Twijfelaar-aan-de-Verkiezing’. ‘En ik’, zegt een ander, ‘ben een Twijfelaaraan-de-Roeping’. De derde zegt dan: ‘Ik ben een Twijfelaar-aan-de-Verlossing’, waarna de vierde zegt dat hij een Twijfelaar-aan-de-Genade is. ‘Nou,’ zegt de oude man, ‘van welke provincie jullie ook zijn, ik ben ervan overtuigd dat jullie onderdrukkers zijn, jongens. Jullie leven op dezelfde voet als ik, we zijn één van hart, en daarom zijn jullie welkom bij mij.’ De Twijfelaars bedanken hem en zijn blij dat ze een schuilplaats hebben gevonden in Mensziel.

De ondervraging van de Twijfelaars

Daarna vraagt Kwaadaardige-Ondervrager: ‘Hoeveel van jullie soort waren er om Mensziel te belegeren?’ De Twijfelaars antwoorden: ‘Er behoorden maar tienduizend Twijfelaars tot het leger, de rest van het leger bestond uit vijftienduizend Bloedwrekers. Deze Bloedwrekers wonen in een land dat aan het onze grenst. Maar, arme soldaten, we hoorden dat ze allemaal meegenomen zijn door Immanuëls strijdkrachten.’

‘Tienduizend!’, zegt de oude man. ‘Dat is een mooi aantal, geloof dat maar. Maar hoe kwam het dat jullie zo onmachtig waren en het niet durfden om hen aan te vallen, terwijl jullie met zo machtig veel waren?’

‘Onze generaal’, zeggen de Twijfelaars, ‘was de eerste man die wegvluchtte voor dat leger’.

‘Ik vraag jullie’, zegt Kwaadaardige-Ondervrager, ‘wie was die laffe generaal van jullie?’

‘Hij was eens de burgemeester van Mensziel,’ zeggen ze, ‘maar we verzoeken je hem geen laffe generaal te noemen. Is er iemand van oost tot west te vinden die meer gedaan heeft voor onze prins Diábolus dan generaal Ongeloof? Op deze vraag zul je moeilijk een antwoord kunnen geven. Maar als ze hem hadden opgepakt, dan hadden ze hem zeker opgehangen. En geloof ons, opgehangen te zijn is een vreselijk iets.’

Houd het geheim!

Dan zegt Kwaadaardige-Ondervrager: ‘Ik zou willen dat alle tienduizend Twijfelaars zwaarbewapend in de stad waren, en ikzelf hun aanvoerder. Dan zou ik wel weten wat me te doen staat.’ ‘Ah,’ zeggen de Twijfelaars, ‘dat zou mooi zijn als we daar iets van zouden kunnen zien. Maar wat bereiken we met alleen maar iets te wensen?’ Dit roepen ze zo luid uit, dat de oude Kwaadaardige-Ondervrager hen vermaant: ‘Let op dat jullie niet zo hard praten. Wind je niet zo op en houd het geheim. Blijf op je hoede terwijl je hier bent. Ik verzeker jullie dat jullie anders gegrepen zullen worden.’ ‘Waarom?’, vragen de Twijfelaars. ‘Waarom?!’, vraagt de oude man. ‘Waarom? Omdat de Prins en de Opperste Geheimschrijver samen en ook de kapiteins en hun soldaten in de stad aanwezig zijn. Ja, er zijn er zoveel aanwezig als de stad kan bevatten. Bovendien is er een zekere Vastewil, de meest wrede vijand van ons. De Prins heeft hem tot poortwachter aangesteld. Hij heeft hem bevolen dat hij zo ijverig mogelijk moet uitkijken naar alle soorten van Diábolonisten, hen moet opsporen en doden. En al waren jullie hoofden van goud, jullie zullen het verliezen als hij jullie in de gaten krijgt.’

Twijfelen in stilte

Bunyan beschrijft weer een nieuwe satanslist. Maar zijn bedoelingen zijn niet minder kwaadaardig dan eerst. Eerder is de twijfel in de ziel van de gezaligde zondaar een zware slag toegebracht. Nu gaat satan echter niet meer zo luidruchtig te werk. Weer wil hij twijfel zaaien, maar dan in alle stilte. Hij beseft dat voortijdige ontdekking zal eindigen in ondergang.

Bedrog onder een mantel van beminnelijkheid

Misschien heeft Bunyan gedacht aan de samenzwering van Absalom tegen zijn vader David (2 Sam. 15). Om zijn doel te bereiken stelde hij kwaadaardig bedoelde vragen. Deze vragen zijn bedoeld om het volk aan het twijfelen te brengen over de rechtvaardigheid van zijn vader. Daarvoor gaat hij bij de ingang van de poort naar het paleis staan. Daar komen diegenen langs die de koning om een uitspraak willen vragen over een zaak, waar anderen niet uitgekomen zijn. Absalom vraagt hen: Uit welke stad zijt gij? Als ze hem verteld hebben dat ze uit een van de steden van Israël komen, gaat hij zijn vader in een verkeerd daglicht zetten en zegt: Zie, uw zaken zijn goed en recht, maar gij hebt geen verhoorder van des konings wege.

Absalom zegt dan niet dat hij beter koning kan zijn dan zijn vader, maar laat wel merken dat er wat moet veranderen: Och, dat men mij ten rechter stelde in het land; dat alle man tot mij kwame, die een geschil of rechtszaak heeft, dat ik hem rechtsprake! Terwijl zijn hart brandt van eigenliefde, is hij uiterlijk een zeer beminnelijk man. Onder het kleed van vriendelijkheid huist slangenvenijn. Het geschiedde ook, als iemand naderde om zich voor hem te buigen, zo reikte hij zijn hand uit en greep hem en kuste hem. Met die kus koopt hij de liefde van het volk en verkoopt hij zijn liefde voor zijn vader. Alzo stal Absalom het hart der mannen Israëls.

Op zijn hoede

Absalom is op zijn hoede. Onder valse voorwendsels krijgt hij toestemming van zijn vader om zogenaamd te gaan offeren in Hebron. Zijn nauwe vrienden weten wat hij van plan is. Die moeten het volk zover krijgen dat ze uit zullen gaan roepen: Absalom is koning te Hebron. Maar hij weet het voor zijn vader David en diens vrienden listig te verbergen. Zonder dat ze weten wat er staat te gebeuren, gaan er zelfs knechten van David mee: En er gingen met Absalom van Jeruzalem tweehonderd mannen, genodigd zijnde, doch gaande in hun eenvoudigheid, want zij wisten van geen zaak.

Bunyan laat ons zien dat satan zelfs in het hart van hen die genade van God en liefde tot Hem hebben ontvangen, nog heimelijk naar de troon probeert te grijpen. Zij maken listiglijk een heimelijken aanslag tegen Uw volk, en beraadslagen tegen Uw verborgenen (Ps. 83:4). Kennen we ook tot onze troost, wat David in die weg geleerd heeft: Laat hen beschaamd en verschrikt wezen tot in der eeuwigheid, en laat hen schaamrood worden en omkomen; Opdat zij weten, dat Gij alleen met Uw Naam zijt de HEERE, de Allerhoogste over de ganse aarde? (vs. 18, 19).


Noten

1. Bunyan schrijft: ‘Drie, zei ik? Ik denk dat het er vier waren.’ Deze en meerdere opmerkingen in het boek suggereren dat Bunyan het verhaal als het ware in een droom heeft ontvangen en voor ogen heeft gezien. Wat hij zag heeft hij dan zo snel mogelijk opgeschreven, waarbij hij er weleens achter kwam dat hij een eerder moment iets niet goed had gezien. Hij kan het ook op deze manier beschreven hebben om de lezer de gebeurtenissen mee te laten beleven. Verderop in het verhaal gaat het toch weer over maar drie Twijfelaars. Tijdens de rechtszaak wordt Twijfelaar-aan-de-Verlossing niet genoemd.

2. Engels: Evil-Questioning, in de uitgave van Den Hertog (1985) vertaald als Twijfelaar-aan-het-kwaad.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 2024

De Wachter Sions | 12 Pagina's

De heilige oorlog (151)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 2024

De Wachter Sions | 12 Pagina's