Verlichting en de psalmberijming van 1773
Onlangs was er in het RD uitgebreid aandacht voor de psalmberijming van 1773 die dit jaar 250 jaar bestaat. Daarbij kwam een van de bekende kritiekpunten op 1773 weer eens aan de orde: de berijming zou doorspekt zijn met verlichtingstaal. Het gaat daarbij om uitdrukkingen zoals ‘pad der deugd’ en ‘Opperwezen’. (RD 31-3).
Terecht merkte een oplettende lezer in op dat hier veel op af te dingen valt (RD Opgemerkt, 3-4-2023). Gewezen werd op de kanttekeningen bij Joh. 4: 24 (‘God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid’) waar gesproken wordt over God als een ‘geestelijk onzienlijk Wezen’. En in de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt in artikel 1 gezegd: ‘Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er is een enig en eenvoudig geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen.’
Daar kan aan toegevoegd worden dat de Heidelbergse Catechismus in vraag 25 spreekt van God als ‘één enig Goddelijk Wezen’. Ook in bekende gereformeerde dogmatieken zoals die van Petrus van Mastricht wordt nadrukkelijk stilgestaan bij God als Wezen. Dr. C. Steenblok formuleert het bondig in zijn Dogmatiek (vraag 180). ‘Mag men God wel een Wezen toeschrijven? Ja, Hij openbaart Zich in Zijn Woord en werken naar Zijn zijn en bestaan.’
Dr. Steenblok verwijst daarbij naar twee teksten: IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL (Ex. 3:14) – een tekst die ook door Van Mastricht in dit verband wordt gebruikt – en: Raad en het wezen zijn Mijne (Spr. 8:14). God als Wezen ziet dus op Zijn eeuwig ‘zijn’.
Opperwezen
Meerdere oudvaders maken bovendien gebruik van de term Opperwezen. Dat is ook niet zo vreemd, want het voorvoegsel ‘opper’ wordt in de Statenvertaling veelvuldig gebruikt. Denk aan opperofficier, opperambtman en opperzangmeester. Ds. B. Labee gaf enige tijd geleden diverse voorbeelden van oudvaders die spreken over Opperwezen (De Saambinder 19-8-2021). ‘Ds. C. Mel (1666-1733) zegt over de Allerhoogste: ‘Een Opperwezen dat te beminnen is en te eren valt met een kinderlijke vreze’. In een leerrede van ds. Joh. Groenewegen (1709-1769) lezen we: ‘Hij, de grote en geduchte Schepper van ’t heelal, als de volmaakte gelukzalige God, het onafhankelijk en eeuwig alwaardig Opperwezen, de God des verbonds, de rechtvaardige, heilige, genoegzame, genadige barmhartige en drie-enige God, Die wil geëerd zijn’. Ook predikanten als ds. Th. van der Groe (1705-1784), ds. J. Barueth (1709-1782) en oefenaar J. Vermeer (1696-1745) spreken over God als het Opperwezen.’
Dat dit woord niet letterlijk voorkomt in de Bijbel zegt niet veel. Dat geldt immers ook voor diverse andere belangrijke begrippen zoals ‘Drie-eenheid’. Wel is het zo dat in de tijd van de Franse Revolutie het woord Opperwezen (‘L’Être sûpreme’) begon gebruikt te worden door de staatsman en jurist Maximilien Robespierre om een deïstische god te introduceren als alternatief voor atheïstisch rationalisme. Zijn godsbegrip kwam echter bepaald niet overeen met de God van de Bijbel. Misschien is dit een reden waarom het woord Opperwezen sindsdien wordt geassocieerd met de Verlichting en een andere lading heeft gekregen. Het geschrift waarin Robespierre dit voorstelde dateert overigens van 1794. De berijmers van 1773 kunnen er dus geen weet van hebben gehad.
Deugd
Soortgelijke overwegingen gelden ten aanzien van het woord ‘deugd’, maar misschien nog wel in sterkere mate. Ook dit woord kreeg in de Verlichting een bepaalde gekleurde lading, maar het komt herhaaldelijk voor in de Bijbel en is voluit Bijbels. Denk aan teksten als Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is … zo er enige deugd is … bedenkt datzelve (Filip. 4: 8). Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd … En voegt bij uw geloof deugd en bij de deugd kennis (2 Petrus 1: 3, 5). Ook afgeleide woorden zoals deugdzaam, deugdelijk en ondeugdzaam vinden we terug in de Bijbel. We zijn bovendien al eeuwen gewend om te spreken van Gods deugden. Kortom, het woord is Bijbels en het is bovendien een begrip dat van groot belang is. We kunnen eigenlijk niet zonder.
In de Bijbel gaat het er namelijk heel vaak over. Denk aan begrippen zoals lijdzaamheid, zachtmoedigheid, ootmoedigheid, nederigheid, matigheid, rechtvaardigheid en vele andere. Dit zijn stuk voor stuk deugden die belangrijke aspecten zijn van de heiligmaking. De beoefening ervan is noodzakelijk om het beeld van Christus gelijkvormig te worden. Het zijn ook karakter- of gedragseigenschappen die als het ware een vertaling zijn van de Tien Geboden en die als zodanig in de opvoeding een grote plaats horen te hebben.
Vanouds werd er daarom in de christelijke kerk veel aandacht besteed aan de zogenaamde ‘christelijke deugden’. Vier ervan werden geleerd door de oudheid en zijn al bij Plato te vinden: prudentia (voorzichtigheid), iustitia (rechtvaardigheid), fortitudo (moed), en temperantia (gematigdheid). De vroege christenen namen deze deugden over, plaatsten ze in een Bijbelse context en voegden er aan toe: geloof, hoop en liefde.
Calvijn gaat in de Institutie uitgebreid in op het christelijke leven en beschouwt zelfverloochening als de kern daarvan. Petrus Wittewrongel – in zijn bekende werk De Christelijke Huishouding – wijdt maar liefst 700 bladzijden aan de behandeling van christelijke deugden, eerst gerelateerd aan de eerste tafel van de wet, bijv. geloof, hoop, liefde, vreze Gods, ootmoedigheid voor God, zelfverloochening, lijdzaamheid, blijdschap in God, dankbaarheid tot God en hemelsgezindheid. Daarna, gerelateerd aan de tweede tafel der wet: getrouwheid, liefde jegens de broederen, vrede en het zoeken van eendracht, vriendelijkheid en bescheiden gezeggelijkheid, zachtmoedige verdraagzaamheid, etc. Wilhelmus à Brakel wijdt in zijn Redelijke Godsdienst vijf hoofdstukken aan de bespreking van een aantal deugden: liefde tot de naaste, nederigheid, zachtmoedigheid, vreedzaamheid, naarstigheid, milddadigheid en voorzichtigheid.
Het is dan ook een groot verlies dat het begrip deugd zo’n negatieve klank heeft gekregen. Er zou juist hernieuwde aandacht voor moeten komen in opvoeding, onderwijs, prediking en catechese. Dan begrijpen we ook weer wat we zingen in Psalm 1 wanneer het gaat over ‘zulken, die oprecht en rein van zeden, met vasten gang het pad der deugd betreden’ (vers 4). We beseffen dan dat het daar gaat over godzalige mensen die heilig leven. En dan begrijpen we ook weer de tegenstelling in vers 3: ‘Hij die van deugd en godsvrucht is ontaard, zal niet bestaan, waar ’t vrome volk vergaârt.’
Zoals we ons de regenboog als teken van Gods trouw niet moeten laten ontfutselen door de genderbeweging, zo moeten we ons ook het goede gebruik van woorden als Opperwezen en deugd niet laten ontnemen door de valse inkleuring die de Verlichting eraan gaf.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 mei 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's
