Samenspraak over de brief van Paulus (7a)
Allen tijd in mijn gebeden biddende, of mogelijk mij nog te eniger tijd goede gelegenheid gegeven werd door den wil Gods om tot ulieden te komen. Want ik verlang om u te zien, opdat ik u enige geestelijke gave mocht mededelen, teneinde gij versterkt zoudt worden. Romeinen 1:10 en 11
HOPENDE: Door een gesprek over het ene onderwerp zijn we als vanzelf tot een gesprek over een ander onderwerp gekomen. We hebben immers Paulus gevolgd op zijn scheepsreis naar Rome. Ook hebben we erbij mogen stilstaan hoe hij zijn tijd daar in Rome heeft doorgebracht. En dit heeft er ons nu ook toe gebracht om met elkaar de Romeinenbrief te gaan bespreken. In de teksten waar we nu even onze aandacht aan willen geven, kunnen we lezen hoe er een verlangen bij de apostel is geweest om de gemeente van Rome te bezoeken. Het was zijn gebed of de Heere hem mogelijk te eniger tijd goede gelegenheid zou willen geven om deze gemeente te dienen. Dat hij er door zo’n moeilijke reis heen nog eens zou komen, heeft hij ook niet kunnen denken. Ook heeft hij wel niet kunnen denken dat hij er als een gevangene zou komen.
We hebben hem op zijn scheepsreis gevolgd en gezien hoe hij eerst nog door schipbreuk te lijden, op het eiland Melite is gekomen. God handelt altijd zo anders met ons dan dat wij hebben kunnen denken. Dus Paulus’ gebed is wel verhoord, maar niet zoals hij dat bedoelde.
UITZIENDE: Ja vriend, dat geeft me toch ook wel weer wat te denken. Paulus zegt hier dat hij altijd in zijn gebeden aan hen dacht en dat het dan zijn verzuchting was of de Heere de weg nog eens zou willen openen om ze daar te Rome te dienen in het Evangelie. Maar het zal toch niet in hem opgekomen zijn dat de Heere zijn gebed op zulk een bijzondere wijze zou verhoren. Hij kan het naar het vlees niet begeerd hebben om zo nog eens te Rome te komen. Het was maar goed dat hij dat vooruit niet heeft geweten. Ik durf me in de verste verte bij Paulus niet te vergelijken, wat de genade betreft die hij bezat en ook niet wat de wijze van zijn bediening betreft, want met welk een bijzonder hemels licht is hij toch bedeeld geweest. Maar ik kan me ook niet bij hem vergelijken wat de weg betreft die hij in zijn ambtelijke bediening heeft moeten gaan. Uitwendig weet ik niet van zo’n schipbreuk af en ook niet van al de andere moeilijkheden die hem in zijn ambtelijke loopbaan overkomen zijn. En toch spreekt het me wel aan, als we uit de teksten die we nu overdenken, kunnen zien dat hij wel de verhoring op zijn gebed heeft mogen zien, maar dan op een andere wijze dan hij gedacht had. Als ik hier bij ervaring niets van wist, dan zou het me niets te zeggen hebben, wat we in deze teksten kunnen lezen. Het is me ook gebeurd, dat ik weten mocht dat ik nog eens ergens zou worden geplaatst, maar ik heb niet geweten dat het langs zo’n omweg zou gaan. En in die tijd waarin ik moest wachten op de bevestiging van wat de Heere me had laten weten, is er ook nog wel heel wat gebeurd wat me het werk zeer zwaar deed vallen. Dus als ik niet enige ondervinding had van wat we nu van de weg des Heeren met Paulus overdenken, dan zou ik over deze teksten niets kunnen zeggen.
HOPENDE: Nu, zo ligt het bij mij ook. Gebeden die door Gods Geest uit mijn hart tot God mochten worden gedaan, zijn wel verhoord, maar anders dan ik gedacht had. Dat de Heere in de weg die mij tot het zien van mijn gebedsverhoring leidde, mijn vlees niet zou sparen was niet in mij opgekomen. Paulus heeft wel gebeden om een keer de gemeente van Rome te mogen dienen, als hem naar de wil van God de gelegenheid daartoe werd gegeven, maar dat het de wil van God zou zijn dat hij op zulk een bijzondere wijze de gelovigen te Rome zou mogen ontmoeten, dat heeft hij niet kunnen denken. We kunnen dus wel vragen of de Heere naar Zijn wil ons iets schenken zal, maar we weten maar niet wat die wil van God voor ons inhoudt. Die wil is niet naar de wil van ons vlees. Paulus had toch wel liever een rustige reis naar Rome gemaakt dan een reis die met zoveel woelingen uit- en inwendig gepaard zou gaan.
UITZIENDE: Toch was het wel een voorrecht voor de gemeente van Rome, dat er zo’n waardige knecht des Heeren voor hen aan Gods troon gebonden lag. Die mocht als het ware de gemeente bij God vertegenwoordigen. En dat met vele verzuchtingen ten goede voor die gemeente. Als er nog ware dienstknechten des Heeren zijn, die de gemeenten op het hart dragen en het goede voor de gemeente zoeken, dan kan men dat niet genoeg waarderen. Daarom lezen we ook in 1 Thessalonicenzen 5:12: En wij bidden u, broeders, erkent degenen die onder u arbeiden en uw voorstanders zijn in den Heere en u vermanen. En acht hen zeer veel in liefde, om huns werks wil.
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 2022
De Wachter Sions | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 2022
De Wachter Sions | 12 Pagina's