Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De nachtmerrie van Tocqueville

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De nachtmerrie van Tocqueville

Tocqueville en Heldring over de verzorgingsstaat

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Is de bestaanszekerheid van de burger eigenlijk wel een verantwoordelijkheid van de overheid? Leidt dit idee, hoewel op het eerste gezicht misschien mooi, niet tot een enorme macht voor de overheid en inmenging in de privélevens van burgers? En is hulp aan de zwakkeren niet bij voorkeur een taak voor de kerk, gemotiveerd vanuit de christelijke naastenliefde? Dit artikel bespreekt enkele politieke en historische achtergronden bij de verzorgingsstaat. Daarbij wordt met name ingegaan op de visies van twee negentiende-eeuwse tijdgenoten die ieder hun reflecties hadden bij bovenstaande vragen: politiek filosoof Alexis de Tocqueville (1805-1859) en dominee O.G. Heldring (1804-1876).

1. Tocquevilles Nachtmerrie 1

Alexis de Tocqueville was afkomstig uit een adellijk geslacht en hield zich een groot deel van zijn leven bezig met de doordenking van de aard en gevolgen van de Franse Revolutie. Hij zag deze revolutie als onafwendbaar, en zag geen brood in reactionaire pogingen om deze ongedaan te maken. In zijn werk richtte hij zich daarom vooral op de vraag hoe de uitwerking van de revolutie in goede banen geleid kon worden. Volgens Tocqueville was een kenmerkende eigenschap van de samenlevingen van na de Franse Revolutie dat deze democratisch geworden waren. De gelijkheid werd steeds belangrijker gevonden, met het risico dat de vrijheid hierdoor in de verdrukking kwam. 2

Tocqueville stelt dat het principe van gelijkheid het egoïsme en individualisme zal bevorderen. In een democratische samenleving hebben mensen meer mogelijkheden om te stijgen op de sociale ladder. De grote keerzijde hiervan is echter dat velen hier zo druk mee zullen zijn dat de traditionele taak van zorgen voor de naaste minder populair zal worden. Deze morele plicht wordt ‘afgekocht’ door (meer) belasting te gaan betalen aan de overheid, die vanaf dan een steeds grotere rol krijgt in het zorgen voor het leven van de burgers. Zo’n samenleving is kwetsbaar voor despotisme, aldus Tocqueville. 3

2. Modern Despotisme

Het gaat dan wel om een nieuw, modern soort despotisme. Dit despotisme zal, anders dan het klassieke despotisme, niet gewelddadig en beperkt zijn, maar juist ‘omvangrijk en zachtmoedig’. De overheid zal aanzienlijk minder geweld gebruiken tegenover haar (dissidente) onderdanen. Tegelijkertijd zal zij zich wel met veel meer aspecten van het leven van die onderdaan bezighouden, juist ook omdat de burgers steeds meer verantwoordelijkheden uitbesteden aan de overheid. Tocqueville stelt daarom dat de vorsten van zijn tijd dieper in de privésfeer van hun onderdanen kunnen doordringen dan de klassieke tirannen uit de Oudheid dat ooit konden.

In de nachtmerrie van Tocqueville wordt het oplossen van maatschappelijke problemen per definitie een overheidstaak, omdat de meeste burgers vinden dat hun eigen verantwoordelijkheid niet verder reikt dan de zorg voor zichzelf en hun familie. In zijn proefschrift over Tocqueville en de verzorgingsstaat typeert Albert Jan Kruiter deze samenleving als volgt: ‘De gemiddelde mens wil rust en tijd om zich op zijn of haar eigen leven te storten. Dat is al lastig genoeg. Als er dan problemen ontstaan die mensen zelf niet kunnen oplossen, ziekte bijvoorbeeld, of werkeloosheid, dan zullen ze zich al snel naar de overheid keren voor hulp. Immers, andere mensen zijn gelijken, en de kans dat zij wel een oplossing hebben is niet aanzienlijk.’ De grote en machtige overheid lijkt al snel het enige redmiddel. 4

3. Het Maatschappelijk Middenveld Als Redmiddel?

Een mogelijkheid om te midden van deze ontwikkelingen de vrijheid te waarborgen is volgens Tocqueville om de (ruime) bestuurlijke bevoegdheden niet uitsluitend aan de soeverein toe te bedelen, maar om deze te verdelen over tijdelijke secundaire lichamen, bestaande uit burgers. Een voorbeeld van het maatschappelijk middenveld, de ‘civil society’? Binnen de SGP is altijd veel positieve aandacht voor de rol van initiatieven vanuit maatschappij en kerk. Private initiatieven hebben de voorkeur boven door belastinggeld gefinancierd overheidsingrijpen.

Tocqueville is echter somber over de mate waarin burgers die leven in een democratische samenleving bereid zullen zijn zich om het algemeen belang te bekommeren. De ontwikkeling naar een grote overheid die veel verantwoordelijkheden van de burgers overneemt is volgens hem een onafwendbaar gevolg van de Franse Revolutie en de transitie naar een democratische samenleving. Voor degenen die ernaar streven om bepaalde goede elementen uit de prerevolutionaire, aristocratische samenleving mee te nemen naar de democratische samenleving heeft hij dan ook waarschuwende woorden: ‘Ik zie hoe een groot aantal van mijn tijdgenoten een keuze probeert te maken uit de instellingen, opvattingen en ideeën die voortvloeiden uit het aristocratische gestel van de oude samenleving; sommige laten zij gemakkelijk achter zich, maar andere zouden ze graag behouden en met zich mee willen nemen in de nieuwe wereld. Ik denk dat zij hun tijd en hun krachten verdoen met een even eerbare als steriele arbeid.’ 5

4. Ds. Heldring Over Christendom En Armenzorg

Iemand die zijn tijd in ieder geval niet verdeed met steriele arbeid was Ottho Gerhard Heldring (1804-1876). Hij was de grootste aanjager van veel van de sociale initiatieven van de Réveilbeweging. Als predikant in Hemmen werd hij tijdens zijn lange wandelingen over het platteland geconfronteerd met de schrijnende armoede waarin veel mensen leefden. Naar aanleiding daarvan zette hij een groot aantal sociale projecten op touw (het bouwen van scholen, kerken en ‘gestichten’) en spoorde hij ook andere betrokkenen uit de Réveilkring daartoe aan.

Naast deze praktische daden liet Heldring ook via het geschreven woord van zich horen over het belang van hulp aan de sociaaleconomisch zwakkeren. In zijn Christendom en armoede (1849-1850) schrijft hij onder andere over het belang van arbeid en eigen inzet van de hulpbehoevenden. 6 Belangrijk is volgens Heldring dat de hulpbehoevende niet in een afhankelijkheidsverhouding blijft vastzitten. Hulp moet erop gericht zijn de hulpbehoevende partij weer op eigen benen te laten staan. En wie niet wil werken, zal ook niet eten. Heldring: ‘Nimmer echter verleende ik mijn hulp, tenzij bleek dat zij zich wilden helpen aan de grondwet van de gehele schepping: ‘In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten’. 7

Een aantal pagina’s verder noemt Heldring de ‘opwekking tot zelfhulp, als het enige redmiddel voor de arme.’ Door verkeerde weldadigheid is het mogelijk om van de mens een ‘rampzalig wezen’ te maken. Dat gebeurt als er nooit wordt aangestuurd op het weer op eigen benen laten staan van de hulpbehoevende, iets wat in de meeste gevallen van armoede mogelijk is. God eist van ieder mens dat hij zijn best doet, aldus Heldring. Mensen die een poging doen zichzelf te helpen, moeten door de christen verder geholpen worden. 8

5. De Twee Broden Van Het Christendom

Volgens Heldring kent het christendom twee broden: dat van de ziel en dat van het lichaam. De christen is verplicht om beide broden uit te delen: hij kan niet louter geestelijk voedsel voorhouden aan hongerige luisteraars. Hij verwijst daarbij ook naar de geschiedenis van de wonderbare spijziging in het Nieuwe Testament: Jezus was ook bezorgd over de lichamelijke gezondheid van de schare die Hem volgde (Matth. 15:32). Heldring vervolgt daarbij dat juist het ambt van predikant zich leent voor armenzorg, maar concludeert ook dat daar in zijn eigen tijd weinig van te merken is: ‘Hoe menigeen die nu uitsluitend de prediking op de voorgrond plaatst en wiens kerken veel of weinig worden bezocht, laat een veel heerlijker talent dat hem ook is toevertrouwd, dat van de verzorging van de armen, begraven liggen.’ 9 In de armenverzorging moet de kerk volgens Heldring wel samenwerken met de staat en met overige maatschappelijke filantropische instellingen.

Verrassend is Heldrings hoge waardering van de mozaïsche instellingen op het terrein van armenzorg. Mozes zocht het behoud van de maatschappij volgens hem niet in verplichte hulp, heropvoedingsgestichten of extra belasting, maar in het voorkomen van de val tot de bedelstaf. In Israël mochten wel armen, maar geen bedelaars zijn. Hij noemt voorbeelden als het overlaten van een gedeelte van de oogst, de hoeken van het land niet afmaaien en het kwijtschelden van de schulden na zeven jaar. In dat zevende jaar mocht de arme bovendien oogsten wat toch op de onbewerkte akker groeide. Heldring wil geen poging doen de oudtestamentische regels weer in te voeren, maar denkt wel dat zij, naast andere positieve eigenschappen, ook qua financiën het voordeligst zijn: ‘En toch, als men de belasting nagaat die in vrijwillige en gedwongen giften jaarlijks wordt betaald om de armen kunstmatig te voeden en te dekken, dan zou het voor een rekenmeester een proefstuk zijn om na te cijferen of niet de wet van Mozes niet alleen de edelste kan worden genoemd maar ook de goedkoopste. Zij heeft geen kostbare beambten die door bureaucratie of heffingskwellingen u vermoeien; integendeel, het is de vrije daad van de liefde die hier heerst.’ 10

6. Ds. Zandt Over De Aow

De Armenwet van 1854 legde de verantwoordelijkheid voor armenzorg nog bij religieuze en particuliere organisaties, en niet bij de overheid. De burgerlijke overheid had slechts een aanvullende rol, voor burgers die niet aangesloten waren bij een religieuze denominatie en daardoor verstoken bleven van hulp.

Vanaf het begin van de twintigste eeuw kwam hiervoor het fenomeen van de verplichte sociale verzekering in de plaats. Deze verplichte verzekeringen zijn vanuit de kritische beschouwingen van Tocqueville ook te verklaren als een uiting van individualisme: ze drijven op het idee dat niemand moet kun-nen profiteren van sociale hulp zonder zelf ook bij te dragen. Verplichte verzekeringen waren zeker in de ontstaansperiode van de SGP voor veel bevindelijk-gereformeerden principieel onaanvaardbaar. Toch was dit in 1956 voor ds. Zandt niet de belangrijkste reden om tegen de invoering van de Algemene Ouderdomswet (AOW) te stemmen. Hij vond dat er in het ondersteunen van de armen een taak lag voor de overheid, wanneer de kerk daar onvoldoende middelen voor had. Zandt: ‘Wanneer wij bepleiten dat hulp geboden zal worden aan maatschappelijk hulpbehoevende ouden van dagen, dan doen wij dit niet op grond van het uit de revolutie voortgekomen en in wezen ook totaal revolutionaire systeem der verzekering, maar op grond van Gods Woord, dat ons gebiedt aan hulpbehoevenden en noodlijdenden barmhartigheid te bewijzen.’ 11 De bezwaren van Zandt tegen de AOW bestonden onder meer uit het feit dat de uitkering aan iedereen gelijk gedaan werd, ook aan ‘schatrijke personen’. Dit terwijl de extra belastingheffing die nodig was om het systeem financieel haalbaar te maken, juist nog zwaarder zou gaan drukken op de armere gezinnen. Bovendien werden ambtenaren, militairen en spoorwegpersoneel, die jarenlang voor hun eigen pensioen hadden moeten sparen, vanwege de invoering van de AOW op dit eerder opgespaarde pensioen gekort. Zandt vond dit zeer onrechtvaardig. Bij de stemming over de wet bleek de SGP de enige tegenstem te zijn.

7. Conclusie

De gedachten van Tocqueville en Heldring bieden genoeg stof tot nadenken over het thema van de verantwoordelijkheid van de overheid, de kerk en de individuele burger voor de zorg voor de armen. Het idee van een samenleving waarin de kerk het grootste deel van de zorg voor de zwakkeren op zich neemt klinkt zeer aanlokkelijk, maar de realiteit is dat in de meeste moderne samenlevingen slechts nog een klein deel van de burgers zich bij de kerk aansluit. Zoals blijkt uit de bijdrage van ds. Zandt valt er ook vanuit de Bijbel veel te zeggen voor een overheid die zich de bijbelse opdracht tot zorg voor de hulpbehoevenden aantrekt. Zeker vanuit de ideeën van Heldring past daarbij wel de kritische kanttekening dat de opdracht van Bijbelse naastenliefde nooit uitbesteed kan worden aan een ander.


Bronnen

1. Hiervoor is gebruikgemaakt van de weergave van Tocquevilles tekst door B.J. Spruyt in de bundel Sociale nood en christelijk geloof. Bronnen van christelijk-sociaal denken voor de participatiesamenleving (Apeldoorn 2016) pp. 38-58.

2. Omdat Tocqueville in het volgende Zicht-nummer over onderwijs en burgerschap uitgebreider aan de orde komt, bespreken we zijn visie op sociale problematiek (en aanverwant burgerschap) hier slechts summier.

3. A.J. Kruiter, Mild despotisme in Nederland? Onze democratie en verzorgingsstaat door de ogen van Alexis de Tocqueville (2010), p. 196.

4. Kruiter, Mild despotisme, p. 202.

5. Spruyt, Sociale nood en christelijk geloof, p. 57.

6. O.G. Heldring, Leven en arbeid deel I (Leiden 1881) p. 39-47. Hier geciteerd uit B.J. Spruyt (red.) Sociale nood en christelijk geloof. (Apeldoorn 2016) p. 59-70.

7. Heldring, Leven en arbeid, p. 60.

8. Heldring, p. 63.

9. Heldring, p. 62.

10. Heldring, p. 70.

11. Geciteerd uit: J. Schippers & A. de Jong, 10 x 10 SGP. Een boekje open over honderd jaar Staatkundig Gereformeerde Partij (Apeldoorn 2018) p. 55.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 juli 2024

Zicht | 98 Pagina's

De nachtmerrie van Tocqueville

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 juli 2024

Zicht | 98 Pagina's