Vrede zij ulieden
‘ALS HET DAN AVOND WAS, OP DENZELVEN EERSTEN DAG DER WEEK, EN ALS DE DEUREN GESLOTEN WAREN, WAAR DE DISCIPELEN VERGADERD WAREN OM DE VREZE DER JODEN, KWAM JEZUS EN STOND IN HET MIDDEN, EN ZEIDE TOT HEN: VREDE ZIJ ULIEDEN!’ JOHANNES 20:19
Op de avond van de eerste Paasdag zijn tien discipelen bijeenvergaderd in een vertrek in Jeruzalem. Zij zijn bijeen achter gesloten deuren. Ondanks dat de Heere Jezus opgestaan is uit de doden is er in hun harten toch geen vrede en blijdschap. Zij hebben weliswaar gehoord dat het graf leeg is, sommigen hebben dat zelfs met eigen ogen gezien. Ook is hun bekend geworden dat de Heere aan sommigen, onder wie Maria Magdalena, verschenen is. Toch moet de Heere Jezus hen later hun ongelovigheid en hardigheid des harten verwijten omdat zij dat alles niet geloofd hebben (Mar. 16:14).
In plaats van vrede en blijdschap is er in hun harten veeleer sprake van verdriet en vertwijfeling. Zij missen hun Meester en gevoelen de smart over alles wat Hem is overkomen. Wat moeten zij geloven van alles wat de Heere Jezus hen de afgelopen drie jaar heeft verkondigd? Verward zijn zij door alle berichten die hen de afgelopen dag bereikt hebben. Allermeest geldt wel dat zij diep teleurgesteld in zichzelf zijn. Hoe hebben zij hun woorden van trouw niet na kunnen komen op het moment dat de Heiland gevangen werd. Eén van hen heeft zijn Meester zelfs verloochend. Des te opmerkelijker is het daarom dat zij toch bijeengekomen zijn. Wij zijn in dit gedeelte getuige van de eerste kerkdienst op een zondag. Een dienst die plaatsvindt onder gevaarvolle omstandigheden en achter gesloten deuren. Er is voor de discipelen ook alle reden om bevreesd te zijn. De soldaten die de wacht hadden gehouden bij het graf hebben immers de leugen verspreid dat de discipelen in de nacht waren gekomen om het lichaam van hun Meester weg te nemen.
Toch worden zij er door dit alles niet van weerhouden om samen te komen, al is dat ook met vrees en beven. Blijkt hieruit niet dat Gods Geest toch niet van hen geweken is? Blijkt hier ook niet de vrucht van Christus’ voorbede: ‘Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude’? Wat hen blijvend verbindt is toch de liefde tot de Heere.
Op het moment van schrijven van deze meditatie ziet het er naar uit dat door de zeer bijzondere omstandigheden waarin wij ons bevinden de meesten van ons de diensten op de Paasdagen achter de gesloten deuren van ons huis moeten meemaken. Ook wordt een ieder van ons in de huidige omstandigheden gewaar dat het werkelijk waar is dat wij elk moment in gevaar zijn. Uit dit gedeelte uit Johannes 20 blijkt dat de Heere Jezus toch precies weet waar de Zijnen zich bevinden en wat zij nodig hebben. Overigens leert ook juist deze geschiedenis – waarbij Thomas ontbreekt! – ons dat de onderlinge samenkomst nooit te vervangen is door een audio- of videoverbinding. Gods Woord spreekt niet voor niets, zowel in het Oude als het Nieuwe Testament, over de noodzaak van het opgaan naar de tent der samenkomst en het niet nalaten van de onderlinge bijeenkomsten. Het mag daarom wel ons aller smeekgebed zijn dat de Heere wil geven dat wij, als wij daar de gezondheid nog toe hebben, weer kunnen opgaan naar Gods huis: ‘Hoe branden mijn genegenheên, om ’s HEEREN voorhof in te treên’.
Ondertussen gebeurt op de avond van de eerste Paasdag in Jeruzalem het grote wonder dat de Heere Jezus daar komt waar Zijn bedroefde en vertwijfelde discipelen bijeen zijn. Hij kwam en stond in hun midden en zeide tot hen: ‘Vrede zij ulieden’. Hoewel de paasboodschap de discipelen bekend is, moet de Heere Jezus er toch Zelf aan te pas komen om de Zijnen weer in het rechte spoor te brengen. Het wonder is dat de Heiland dat ook wil doen. Van eeuwigheid af zijn ze Hem gegeven door Zijn Vader. Om hun bewaring heeft Hij gebeden in het hogepriesterlijk gebed.
Wat moet het voor de discipelen zijn als zij die voor hen zo vertrouwde stem horen spreken: ‘Vrede zij ulieden!’ Het is zeker waar dat men in Israël gewoon was en is om elkaar op deze wijze te begroeten. De groet betekent zoveel als: ‘Het gaat u wel’, of: ‘Het ga je goed’. Hier heeft dit ene woordje vrede echter een oneindig diepere betekenis. Hier gaat het om het meedelen door Christus, aan de Zijnen, van de vrucht van Zijn zoen- en kruisverdienste. Door Zijn sterven en opstanding heeft Hij voor hen de vrede verworven. Dit is een vrede met een kus van het recht gegroet (Ps. 85). Het is een vrede die uiting is van Gods grondeloze barmhartigheid, maar er alleen kan zijn, omdat genoeg is gedaan aan Gods schrikkelijke toorn over de zonde. Deze vrede behelst de verzoening met God, de vergeving van zonden en het eeuwige leven. Zo is Christus waarlijk de Vredevorst, van Wie de apostel getuigt: ‘Hij is onze Vrede’. Hij verwerft niet alleen de vrede, maar schenkt haar ook.
Hier betoont de Heere Jezus waarlijk de grote Herder der schapen te zijn Die Zijn hand tot de kleinen wendt. Wordt ons daarbij in de discipelen niet duidelijk wie Zijn schapen zijn en hoe zij eruitzien? Hoe vertwijfeld, bevreesd en teleurgesteld zijn zij niet? Hoe onwaardig voelen zij zich. Alle hoge gedachten aangaande henzelf hebben geen stand kunnen houden. Hun eigen leven hebben zij er niet voor over gehad om bij hun Meester te blijven.
Zijn er onder de lezers ook die geen verdienste bij zichzelf vinden, geen geloof uit henzelf en geen trouw in henzelf, maar die toch naar de vrede haken die alleen in de opgestane Levensvorst te vinden is? Zijn er wie de zonden van harte leed zijn en die de vraag die de Heere Jezus aan Petrus stelde, ‘Hebt gij Mij lief?’, niet anders dan volmondig moeten beantwoorden: ‘Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb’? Voor hen zal het Pasen worden, voor het eerst of opnieuw. Zelfs wanneer zij onbedacht hun Herder zijn verloren. Het zal voor hen weer Pasen worden, ondanks de moeilijke tijden die wij beleven. Echter: wel op Gods tijd en wijze. Dat blijkt ook heel duidelijk uit deze geschiedenis. De Heere Jezus komt niet eerder dan op de avond van Pasen. Eerst verscheen Hij anderen. Hij komt daar het eerst waar Hij niet meer gemist kan worden, om Zich door Woord en Geest te openbaren: ‘Vrede zij ulieden!’ Maar als u en jij er niet van weet een (steeds weer) dwalend schaap te zijn. Als de zonde ons nog altijd lief is, of als we het geloof als een eigen bezit op zak menen te hebben. Als we ons optrekken aan de gedachte dat er vrede is, terwijl dat een vrede is die gestoeld is op de boodschap van ‘Het is vrede, en zonder gevaar’, dan geldt dat wij nog (steeds) behoren tot de bokken. Hoe komt het dan aan op ontdekkende genade en waarachtige bekering. Zult u en zul jij daar om vragen? Om werkelijk verlegen te worden om de Heere en Zijn gerechtigheid en om werkelijk alles van de verrezen Paasvorst te moeten en mogen verwachten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 april 2020
Kerkblad | 24 Pagina's
