Bestrijding van fytofthora
De mogelijkheid, dat de infectie van knollen door fytofthora via de stengels naar de knol een grote rol zou spelen is al lang geleden in twijfel getrokken. De Bary (1861) schreef de knolbesmet,, ting al toe aaai de zoösporen, welke bij regen uit de sporangiën op de bladeren komen en met de regen op en m de grond spoelen. Bij deze besmetting via de bodem ligt de gedachte aan een be„ handeling van de grond met koper voor de hand. Verschillende onderzoekers meenden resultaten verkregen te hebben met kopertaemestmgen of schreven de mindere knolbesmetting op percelen waar zeer vaak aardappelen verbouwd werden, welke met kopermiddel bespo,, ten waren toe aan het hogere koperge,, halte van de grond.
Veld en potproeven gaven echter geen positieve resultaten van een koper be,, mesting te zien. Het betrof hier hoge giften koper, sulfaat: 500—800 kg per ha d.w.z. tot 200 kg van het metaal in vergelijking met 3 kg kopermetaal, dat de bodem toegevoerd wordt bij 3 maal spuiten per jaar, aannemend dat 50% op de grond komt. Met deze hoge giften werd de grond van het voor goede plan,, tengroei toelaatbare bereikt. Dit bleek uit de wat lagere opbrengsten. Uitvoerig onderzoek omtrent de concentratie van het koper in de grond, waarbij verschil,, lende analysemethoden weden toegepast, toonde aan dat het koper in de grond sterk gebonden wordt. Slechts i/io tot 1/100 van het toegediende koper was in voor de plant beschikbare vorm aanwe,, zig en slechts 1/1000 was in de bodem,, oplossing aanwezig. Bovendien bleek slechts l/s hiervan een fungicide (zwam mendodende) werking uit te oefenen.
Dat de schimmel met via de stengel in de knol binnendringt, blijkt hieruit dat nooit een aangetaste knol kon wor„ den gevonden, na kunstmatige infectie van de stengel bij planten op het veld, op voedingsoplossing of m potten met grond. De schimmel groeit in de stengel zeer langzaam, komt bijna niet door de stengelknoppen heen en bereikt nooit de stolonen. Besmetting van de grond (ter vergelijking) leverde 80% aange,, taste knollen op.
De potproeven leerden voorts nog dat de infectie van de knollen slechts zelden via het naveleinde begon, vaker echter door de ogen, maar vooral bij vroege besmetting en vooral op leem,, grond door de lenticellen welke lenticellen dan bovendien vaak woekeringen ver toonden (Lenticellen zijn de ademope,, ningen van de knollen en als kleine pun,, tjes gemakkelijk te zien) De woekerm,, gen treden op bij grote vochtigheid en onder omstandigheden waarbij de adem,, haling gestoord wordt.
Dompeling van een uitgespoeld wortel stelsel met knollen van een groeiende plant in een sporensuspensie gaf na een week nog weer een bevestiging van de bij de potproef gevonden wijze van aan,, tasting. Dompehng van uitgerijpte knol., len in een sporensuspensie toonde aan dat bij deze de schimmel vooral door de ogen in de knol komt terwijl toch het aantal lenticellen meestal een 10—50 voud van het aantal ogen bedraagt. Al in 1923 wees Löhnis er op ,dat de mate van knolaantasting samen hing met de verschillen in toestand der lenticellen, waarop de grondsoorten met hun ver,, schil in waterhoudend vermogen invloed zouden kunnen uitoefenen.
Bij een nader onderzoek is gebleken, dat er, wat betreft de lenticellen weinig te verwachten is voor knolresistentie tegen fytofthora.
Na kunstmatige infectie door injectie van solonen met een knol er aan, was de schimmel na enkele dagen al door de 3—7 cm lange stolonen gegroeid tot in de knol. Ook bij injectie met sporen,, suspensie van een stoloon aan een plant was de schimmel in 10—12 dagen door 10 cm. stoloon tot in de knol gegroeid vijf dagen na besproeiing met een spo,, rensuspensie van de nu ontaeschadig-de stolonen aan een plant waren de knol,, len via de navel besmet.
Dat jonge onrijpe knollen sterker aan getast worden dan rijpe, werd nog eens bevestigd aan knollen, welke op voe,, dingsoplossing gegroeid waren. In twee proeven v/aren na dompeling van 25 jonge en rijpe knollen in een sporensus, pensie resp. aangetast 10 en 1 en 25 en 6, waarbij en de ouden alleen via de ogen aangetast waren. Bij jonge knollen IS het bovendien waarschijnlijk dat via de kurklaag in aanleg ook infectie mo, gelijk is.
Uit de literatuurgegevens (o.a. reeds uit 1912—1923 Löhnis) en een genomen potproef blijkt dat kleigrond meer aan, tasting gaf dan zandgrond. Men heeft nagegaan de filterwerking van uitgezeef de zand en kleigrond. Een laagje van V2 cm droge grond liet zowel bij klei als zand ongeveer 50% van de sporen door. Indien dit laagje vooraf vochtig gemaakt was, het zand nog 26.7% van de sporen door, bij klei was dit vrqwel nihil n.1. 0.15%. Als de vochtige laag 1 cm dik was waren de doorlaatpercen, tages voor zand en klein resp. 1.33 en 0 52% bij 5 cm O en 0%. Bij een 5 cm dikke vochtige laag in kruimeltoestani zijn de cijfers echter O en 5.5%. Di kleigrond laat de sporen dan beter dooi Aangienomen moet worden dat dit feiP en vooral het veelvuldige voorkomen vani scheuren bij kleigrond, welke ontstaaif kunnen zijn door droogte en vooral dooil de groei der knollen de sterke knolbe, smettmg op kleigrond mogelijk maakt Op deze scheuren is door meerdere on, derzoekers gewezen. ,
Conclusiesr
De schrijver van het artikel, waaraaiil wij het bovenstaande ontlenen, komt t de volgende conclusies.
Behandeling van de grond met kopei,# verbindingen heeft geen zm.
Bespuiting van het loof blijft de 3.sxi, gewezen methode om knolaantasting tt| voorkomen.
Voor aantasting der knollen via stengelvoet behoeft niet gevreesd tf worden.
Aangetast loof moet snel doodgespo ten of verwijderd worden, indien ds| mate van aantasting en de reeds aanwe, zige knolopbrengst dit vragen.
Beschadiging van de stolonen of nave einden zoals dit bij looftrekken ge beurt moet hierbij vermeden worden Van der Zaag (ook aanwezig in heij forum op 3 jan. j.1.) wees hier al eerdeij op.
Hoe vroeger de loofaantasting optreedl hoe gevoeliger de knollen zijn, vooral oij natte zwaardere gronden waarin de len ticellen der knollen celwoekeringen gaar] vertonen en daadoor zeer vatbaar zijnl Rijpe knollen worden vrijwel alleen vii de ogen aangetast, na langere besmet tingsduur ook door de lenticellen. Dfl grondsoort kan door de grootte vai zijn poriën verschillen veroorzaken ii besmetting; andere factoren dan di deeltjes grootte b.v. scheuren spieten et kruimeltoestand kunnen bij de kleigroa de sterker filtrerende werking weer 8^ heel te niet doen. Bovendien speelt l'^j vochtgehalte hierbij een belangrijke ^O
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 januari 1958
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 januari 1958
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's