Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In Jezus zien we God

Bekijk het origineel

In Jezus zien we God

Dr. Bram van de Beek schrijft kleine geschiedenis van de wereld (1)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan zijn al omvangrijke oeuvre voegde emeritus hoogleraar dr. A. van de Beek recent een nieuwe titel toe: Bevrijding. Een kleine geschiedenis van de wereld. Een gesprek in twee delen met een spraakmakend theoloog over Jezus, de aard van de verzoening, de taak van de kerk en nog veel meer.

In het werk van dr. Bram van de Beek is de Vroege Kerk nooit ver weg. Een van de theologen die in Van de Beeks christologie een grote rol speelt, is de kerkvader Athanasius, de bisschop van Alexandrië, die zich in zijn strijd tegen Arius – die ontkende dat de Zoon dezelfde goddelijke natuur had als de Vader – sterk maakte voor die ene letter verschil tussen homoousios en homoiousios.

Is die ene letter nu echt zo belangrijk?

‘Die ene jota? Ja, die maakt het verschil. Het verschil zit erin dat homoiousios ‘van een gelijk wezen’ betekent en homoousios ‘van hetzelfde wezen’. In homoiousios zit dus een vergelijking. De vraag is dan: is Jezus wel echt God? Maar als de orthodoxie het over God heeft, dan gaat het over Jezus. Dat is precies Zijn identiteit: Hij is presentie van God.

Gebruik je homoiousios, dan heb je al een godsbeeld. Dan weet je hoe de Vader is, en als je dan Jezus zegt, ga je vergelijken: Jezus is ook God. Dat betekent dat je in feite een abstract godsbeeld hebt. Niemand kent de Vader, niemand heeft ooit in de hemel gekeken, dus je creëert een godsbeeld, en daar voldoet Jezus dan aan. En voor Athanasius is het heel duidelijk: er is maar één God, namelijk Degene Die we zien in Jezus Christus.

De vraag of het Jezus Christus is in Wie we God kennen, werkt door in de hele theologie. ‘Niemand komt tot de Vader dan door Mij’ en ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.’ Dat is eigenlijk de kern bij Athanasius.

Het is niet zo dat we al weten wie God is. Athanasius zegt dat al in zijn jeugdgeschrift Tegen de heidenen. Heidenen bedenken van alles, ze zijn bezig met diepzeeduiken bij de Nijldelta, en hoe meer ze rondwroeten, hoe vuiler het water wordt, en hoe minder ze zien. Dus wil je helderheid hebben in de theologie, kijk naar Jezus.

Wanneer je de inleidende hoofdstukken van latere dogmatische handboeken leest, krijgen we eerst een uitgebreide godsleer met de eigenschappen van God en in de loop van de eeuwen schuift in de gereformeerde theologie de uitverkiezing steeds meer naar voren. Vergelijk dat eens met de eerste dogmatiek in de kerkgeschiedenis, De basis van Origenes. De eerste zin van het boek is dat je niets zinnigs over God kunt zeggen als je niet begint met Jezus Christus. Dat zit er heel sterk in, in de Vroege Kerk.’

Noodmaatregel

‘Met homoiousios houd je voortdurend een abstract godsbegrip over. De eigenlijke God ken je al en Jezus mag ook nog meedoen. Dat heeft met de scheppingsleer te maken. Je hebt eerst een perfecte schepping en vervolgens is Jezus een noodmaatregel, zoals Van Ruler zegt. De Zoon krijgt dan iets secundairs. Het heeft ook met de kerkleer te maken, want hetzelfde geldt voor de Geest. Is de Geest werkelijk presentie van Jezus Christus, of is de kerk een verzameling mensen die op de een of andere manier iets zijn gaan geloven?

Als er in de kerk over God wordt gesproken, hebben we het vaak in de eerste plaats over de voorzienigheid. Het grootste deel van het denken van mensen, vooral in pastorale gesprekken, gaat over de voorzienigheid van God, terwijl we het in de eerste plaats moeten hebben over de Gekruisigde. We zijn met Christus verborgen in God, we zijn aan deze wereld met Christus gestorven en met Hem opgestaan als nieuwe schepping. Dat is een totaal andere manier van spreken over God. Als je begint met een abstract godsbegrip, houd je altijd iets over van het heidendom, van de voorzienigheid en van het noodlot dat daarachter zit.’

Dat is natuurlijk ook wel de grondtoon van uw theologie: in Jezus zien we God.

‘Dat zegt ook het Credo. Wij geloven in één God, de Vader, de Almachtige. En de vroegste belijdenissen stoppen daar. Hij is niet de almachtige Schepper, zoals dat meestal voorgelezen wordt. Er staat gewoon: wij geloven in één God, de Albeheerder. Dat is een zelfstandig naamwoord, Pantocrator.

In de vroegste belijdenis, tot aan de strijd tegen Marcion tegen het einde van de tweede eeuw, wordt over de schepping met geen woord gerept. Wij geloven dat in al de chaos van deze wereld, waarin christenen vervolgd worden, dat daar de Almachtige achter zit. In al de chaos van deze wereld is Hij de Albeheerder. Denk dan niet dat het Hem uit de hand loopt.

En wie is die Albeheerder? Hoe kom je achter het geheim? Nou, Hij heeft de boekrol van de geschiedenis in Zijn hand. Wij snappen er niks van. Er is er maar Eén Die het openen mag, het Lam, staande als geslacht. Deze wereld is Gods wereld, en die heeft Hij in Zijn hand. En dat zie je in het gelaat van de Gekruisigde.’

Als je het over de Gekruisigde hebt, kom je al gauw bij de verzoening terecht. In de kerkgeschiedenis is daarover ook nogal wat te doen geweest.

‘Niet alleen in de gereformeerde traditie maar in de hele westerse traditie, voor zover die niet liberaalvrijzinnig is, is de verzoeningsleer van Anselmus het oriëntatiepunt. Dat hangt samen met het individualisme. Bij individualisme hoort het analytische denken: God is een eenheid en Jezus is een eenheid. Wij zijn een eenheid en iedere individu is een eenheid. Je denkt dan niet vanuit het kerkelijke, maar vanuit het persoonlijke.

Dus het is allemaal individueel en analytisch. Wat is dan schuld? Dat wij de eer van God hebben aangetast. En we denken dan over de relatie tussen God en mens zoals je in de Middeleeuwen de relatie tussen een landheer en een pachter had. Stel nou dat die pachter de eer van zijn landheer heeft gekwetst. Berg je dan maar. Je hebt het stomste gedaan wat je doen kunt en je hebt eigenlijk geen toekomst meer. Zo hebben wij door de zonde God, als een soort landheer, in Zijn eer gekrenkt.

Dat moet goedgemaakt worden. Nou, dat kunnen wij niet want we hebben niks om te betalen, we hebben alleen maar lege handen. Als je alles gedaan hebt, ben je nog maar een onnutte dienstknecht. Dus er is er maar Eén, Die het doen kan, Die zowel mens is, dus het voor ons kan overnemen, en Die tegelijkertijd God is, dus een oneindige verzoening kan geven. Dat is de structuur van de opvatting van Anselmus.

Er moet dus betaald worden. Dat wordt een soort bankrekening die buiten jezelf staat, waarop je diep in het rood staat. Waarbij het in feite zo is, dat als die schuld voldaan is, ik weer gewoon mens ben. Alles is in orde en ik ben weer vrij. Sterven aan mijzelf komt er dan niet van. Christus is Degene Die alleen maar voor mij boet. Maar van enige identificatie met Hem is geen sprake. We kunnen bijna verder zonder persoonlijke relatie, behalve dan dat we wel goede maatjes met Hem moeten zijn. Anders betaalt Hij niet voor je. En God is alleen Degene Die ontvangt. Maar de Vroege Kerk, en Paulus natuurlijk ook, zegt het heel anders. Wij zijn met Hem begraven door de doop in Zijn dood. En de Vroege Kerk zegt niet alleen: Hij is mens geworden, nee, Hij is vléés geworden. Hij heeft deelgenomen aan onze wereld, aan ons menselijke bestaan en Hij heeft heel de mensheid op zich genomen. Nog concreter: Hij neemt mijn leven over. Ik ben in Hem begraven, ik ben niet meer van mezelf, ik ben van Hem, ik geef me uit handen, of beter gezegd, ik word mezelf uit handen genomen, en ik behoor Hem toe. Ik ben met Hem gestorven, en met Hem opgestaan, en ik krijg een nieuw leven. We komen voor Zijn rekening, maar dan ook helemaal. Eigenlijk heeft dit te maken met het onderscheid, dat we wel kennen in de gereformeerde kring, tussen zonde doen en zonde zijn. Als ik zonde doe, moet die vergeven worden. Maar als ik zonde ben, valt er niks te vergeven aan wie ik ben. Dan kan ik alleen maar sterven aan mezelf en met Christus opstaan. Anselmus zit veel te veel in de sfeer van zonde doen en te weinig in de sfeer van zonde zijn. Niet dat zo’n bloedtheologie voor mij te zwaar is, een opvatting die je bij de vrijzinnigen aantreft. Het is voor mij omgekeerd: het is een veel te oppervlakkige theologie. Het is alsof de schuld toch nog iets buiten mijzelf is. Maar ik ben zelf een zondaar en daar valt niks aan te repareren.’

Nu beweegt de verzoeningsleer van de Heidelbergse Catechismus zich ook helemaal in de lijn van Anselmus. Maar diezelfde Catechismus spreekt ook van het afsterven van de oude en de opstanding van de nieuwe mens. Is dat volgens u een theologische inconsequentie?

‘De bekering van de mens is de totale ommekeer. Natuurlijk hoort daar ook bij dat het leven anders wordt, maar het is veel fundamenteler. Dat de Catechismus pas over de bekering spreekt in het gedeelte over de dankbaarheid en niet al aan het begin, geeft al aan dat de rechtvaardiging en de heiliging uit elkaar lopen: je wordt eerst gerechtvaardigd, daarna pas geheiligd. In de Vroege Kerk, en ook bij Paulus, ben je, als je gerechtvaardigd bent ook heilig, heilig in Christus. En daar hoort dan ook bij: als je leeft in Christus en een nieuwe schepping bent, hoe kun je zo stom zijn dat je je weer tot je oude werken bekeert? Dat kan toch niet?’

Dus u vindt de Heidelbergse Catechismus te optimistisch?

‘Ja, en dat begint dus al bij Anselmus. Het begint zélfs al bij Augustinus, want Augustinus heeft meer een verlichtingstheologie: je moet verlicht worden en God leren kennen. Die beroemde zin ‘U hebt ons gemaakt tot U en ons hart is onrustig totdat het rust vindt in U’ suggereert dat wij op zoek zijn naar God. Maar dat zijn we helemaal niet. We zijn godloos, en voor zover we goden zoeken, maken we beelden, zegt Paulus. Ik ben eigenlijk de laatste volgeling van Gomarus, denk ik. En ik kan me net zo kwaad maken over het infralapsarisme als Gomarus tijdens de synode van Dordt. Mensen willen dat God goed is, dus gaan ze Hem verdedigen, net als de vrienden van Job. Maar wij hoeven God niet te redden.’

U kraakt in Bevrijding een paar kritische noten over de kerkvader Augustinus, onder andere over zijn spreken over de kerk als een mengelmoes van kaf en koren. Maar is dat niet een motief dat we ook tegenkomen in de gelijkenissen van Jezus?

‘De gelijkenis van de zaaier gaat over wat het Woord doet. Als predikant hebben wij dat niet in de hand. De boodschap is: zaai maar, wat het Woord doet, gaat jou niet aan. Datzelfde geldt voor de gelijkenis van het tarwegraan. De eigenaar slaapt ’s nachts en heeft helemaal niet in de gaten of het wel of niet groeit. En gelijkenissen hebben vaak heel veel dubbele bodems. Maar de basis is: wie in Christus is, die is een nieuwe schepping. Als er dan iemand afdwaalt, dan is dat een ramp. Dat moet je vergelijken met een kind dat de deur uitgaat en die achter zich dichtklapt. Paulus uitte al zijn verdriet over Demas, die de tegenwoordige wereld had lief gekregen. En dan moet je je nog altijd afvragen: wat betekent dat, hoe ver strekt dat?

Er is ook altijd nog de gelijkenis van de verloren zoon. Dus niet van: nou, er is kaf en er is koren en kaf blaas je weg. Nee, er is een zoon die weer op de stoep staat. Er wordt vaak veel te makkelijk gesproken over de twee wegen. De Didachè, een vroeg-kerkelijk geschrift uit de tijd van het Nieuwe Testament, begint met de twee wegen. Daar gaat het over de weg van het geloof dat wij in de gemeente vieren bij het avondmaal. En je hebt de weg van de mensen die buiten zijn. Dus die twee wegen hebben oorspronkelijk een heel andere betekenis. In de kerk moet je niet onderscheidend gaan preken. Dat is hetzelfde als dat je in je gezin onderscheidend tegen je kinderen gaat praten. Dat werkt nooit. Augustinus wijst af wat er oorspronkelijk in het Credo stond: wij geloven in de kerk.

Zelfs de radicale theoloog Tertullianus heeft dat nog: de kerk is de gemeenschap die het eeuwige leven in Christus heeft ontvangen, waar de Geest woont, dus daar kun je je aan toevertrouwen.’

Maar stel nu dat die verloren zoon niet op de stoep komt te staan.

‘Dan blijft het verdriet. Dat was in de Vroege Kerk ook zo. Iemand die ooit gedoopt was geweest maar aan de keizer geofferd had en ten slotte terugkeerde naar de kerk, werd niet herdoopt. Er werden je de handen opgelegd en vergeving geschonken. Maar dat was wel een heel lang traject. Dat betekende eerst een tijdje buiten bij de deur staan. Waren wij maar zo strikt als het om zondaars in de kerk gaat! Het duurde een jaar tot je weer terug mocht komen. En dan begon het met dat je achter in de kerk mocht staan.

De zonde werd dus heel serieus genomen. Maar er was tegelijkertijd het besef dat de genadegaven van God onberouwelijk zijn. Dat er dan mensen zijn die afdwalen, daar werd voor gewaarschuwd in de catechese. Het gaat er dus niet om dat er nooit iemand buiten de kerk kan komen te staan. Maar daar hoeven wij niet het laatste oordeel over te vellen. De gelijkenis van de wijze en de dwaze maagden staat er ook niet om te zeggen dat de helft van de mensen verloren gaat. Die gelijkenis wil waarschuwen dat je je lampen aan moet hebben. Dat is weliswaar een waarschuwende prediking maar geen oordelende prediking.

Wat er later gebeurt, en dat zit er bij Augustinus ook al in, dat men tegen de gemeente zegt: meer dan de helft van jullie is gewoon kaf. Dat kán nog een synthetisch oordeel zijn: als ik zie hoe jullie leven, kan ik niet anders dan de conclusie trekken dat het niet deugt bij jullie.

Maar bij sommigen is het nu zo dat de hele club die in de kerk zit, onbekeerde mensen zijn, met een aantal bekeerde mensen als uitzondering. Bij de kerk horen betekent dan dat je eerst bekeerd moet worden, voordat je er echt bij hoort. Nou, dat is de omgekeerde wereld. Het kan gebeuren dat iemand van de kerk afdwaalt. Maar dat is iets heel anders dan te zeggen dat je wel in de kerk zit, maar...’


N.a.v. Bram van de Beek, Bevrijding. Een kleine geschiedenis van de wereld, KokBoekencentrum Uitgevers, Utrecht; 288 blz.; € 22,99.


Volgende week het vervolg van dit interview, onder andere over oorlog, de positie van Israël en de rol van de kerk.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 november 2024

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

In Jezus zien we God

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 november 2024

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's