David
‘Zou ik verhalen van… David?’ Hebreeën 11:32
Zo is ons natuurlijk leven een vertrouwen op onszelf. Een beter weten, gelijk Saul, die de Heere ver- wierp en door Hem verworpen werd. Ach, greep het onze ziel aan eer het te laat is. Wij gaan de eeuwigheid tegemoet. Zonder God in Christus zullen wij niet kunnen. Het worde hier een verloren zaak voor ons, opdat wij de behoudenis buiten ons- zelf leren zoeken. Het ware geloof komt op uit de diepte der zelfverloo- chening, gelijk wij in het leven van David steeds zagen. Onze hoogten zullen wij moeten verlaten, opdat wij in Christus, en in Hem alleen, onze zaligheid mogen vinden.
De ware wachters op de Heere hebben een gelovige zielswerk- zaamheid, waarin zij zich tot God wenden. Zoals Davids koningschap menselijkerwijze onmogelijk was, zo heeft dat volk geleerd hoe verloren hun ziel ligt voor God, maar dat laat hen niet koud en onverschillig. Inte- gendeel, zij roepen met David uit: ‘Ik zoek U, o God, in de dageraad; mijn ziel dorst naar U in een land, dor en mat, zonder water’. God schenkt de ziel van de wachtenden het heil waarnaar zij uitzien, de zaligheid van met God te worden verzoend, het geluk van Gods kinderen, wat Ruth verkoos boven geheel Moab, en de vrijmaking der ziel. De belofte was hun toegezegd dat de eeuwige heerlijkheid, die God Zijn volk deed aanschouwen, ook geschonken zou worden. De Heere trekt Zijn volk heen naar dat heil, waarop Hij hen doet hopen en dat zij levendig begeren. Met hoogachting voor het toegezegde heil verlangen zij naar de dag der vervulling. Meermalen zuchten zij: ‘Heere, hoe lange?’ gelijk de dichter in Psalm 13. Maar God heeft het heil hun in de belofte toegezegd. David kan het koninkrijk niet verwachten dan na de zalving door Samuël.
Welnu, alzo spreekt de Heere tot Zijn volk. Hij eigent de belofte aan de Zijnen toe. Een verwachting die niet steunt op Gods beloften aan ons, is ijdel en zal als rook verdwijnen. Maar met David zeggen degenen die in het geloof de Heere verwachten:
Gedenk aan ’t woord gesproken tot
Uw knecht,
Waarop Gij mij verwachting hebt gegeven.
Want hoewel Hij Die het beloofd heeft niet liegen kan, is er geen rusten dan in de vervulling van de belofte. Uit Davids weg blijkt zo duidelijk dat die vervulling door het onmogelijke loopt. Hoe zouden wij dan ooit Gods weg bewandelen indien niet het geloof ons op Zijn heil deed hopen?
Welaan dan, volk van God, mocht de Heere u in die levende geloofsver- wachting doen wandelen. Het is een teken van de grote donkerheid die over Gods volk verspreid is, dat er zo weinig levende verwachting in het hart is. Het mocht ons eens aangrij- pen als de vervulling der beloften vertoeft. David was soms in grote vrees. ‘Ik zal nog een der dagen in Sauls hand omkomen’, zo riep hij uit. Omkomen kon echter niet. Dat kan met niet één oprechte wachter op de Heere. God staat voor Zijn eigen werk in. Laat die helse Saul jagen en achtervolgen, hij graaft zijn eigen graf. Dat doe ons wel te meer schui- len bij de Heere en op Zijn Woord Hem manen, opdat er geen stilzitten in onze ziel zij.
wordt vervolgd
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 mei 2023
De Saambinder | 24 Pagina's
