Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. Labee over: Noden, angst en pijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. Labee over: Noden, angst en pijn

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Berijmd zingen we met Psalm 73 vers 12: ‘k Zal dan gedurig bij U zijn, in al mijn noden, angst en pijn’. Moeten we niet zeggen ‘na al mijn noden, angst en pijn’?

In

Het is waar dat de berijming van 1773 niet altijd precies de onberijmde tekst van Gods onfeilbaar Woord vertolkt. Maar we menen dat hier de vraagsteller de bedoeling van deze woorden niet geheel heeft begrepen. Al is het waar dat we ook het woord al mijn noden, angst en pijn kunnen invullen, hier gaat het echt eerst om ín al mijn noden, angst en pijn. Graag lichten we het wat toe. De dichter van Psalm 73 werd bijzonder zwaar aangevochten. Er was een levensprobleem dat verstikkend op hem drukte. Asaf zag om zich heen veel dwazen of goddelozen. De kanttekening verwijst naar Psalm 5 waar in de kantlijn onder meer staat: ‘razende en zinneloze mensen, in alle ijdelheid en zonden zich wentelen, roemen en verlustigen’ (kt. 8b).

De dichter zag dat deze goddelozen een en al voorspoed hadden in hun leven. Bezittingen stapelden zich op, ze waren gezond en aan voedsel was nooit gebrek. Wellicht meenden ze ook nog dat ze dat aan Gods goedheid te danken hadden. De ware vromen leken vergeten in de hemel: zij kregen tegenslag op tegenslag te verwerken. Zelfs aan de eerste levensbehoeften ontbrak het hen. Zo was Asaf een Leviet die dagelijks in de tempel diende. Levieten hadden geen erfdeel in Israël. Zij moesten leven van wat de mensen in de tempel brachten, de tienden van de oogst. Maar veel volksgenoten lieten het afweten en menige Leviet leefde in bittere armoede vol vrees en zorg.

Alles komt in Asaf in opstand. Al leefde hij het niet uit, het leefde wel in zijn hart - schrijft Calvijn - ‘om bijna alle godsdienst en vreze Gods vaarwel te zeggen’. Het leek immers niets uit te halen dat een mens God dient en zijn hart en handen zuiver probeert te houden? ‘Maar mij aangaande, mijn voeten waren bijna uitgeweken, mijn treden waren bijkans uitgeschoten’, lezen we in vers 2.

Totdat de Heere de ogen opent van de zanger. Berijmd zingen we: ‘Dit duurde, tot ik uit dien drom van neev’len ging in ’t heiligdom’ (vs. 9a, berijmd). God brengt Asaf op de plaats waar hij zijn moet: de plaats van de ontmoetingen met de Heere, de tempel. Daar staan de heilige altaren die de taal spreken van verzoening door voldoening. En daarachter ligt de vrede en vreugde van God in Christus. Op die plaats wil de dichter altijd wel blijven. Daarom klinkt het: ‘Ik zal dan geduriglijk bij U zijn’ (vs. 23a, onberijmd). De kanttekening (42) schrijft daarbij: ‘Dat is, mij aan U houden en mij in Uw wijze en heilige regering geruststellen’. Mag ik het eenvoudig zeggen? Dan begeert Asaf ín alle ‘noden, angst en pijn’ dit plekje aan de voeten van de Heere in te nemen. Om zich daar tevreden te stellen met Gods leiding in zijn leven. Al is de weg tegen vlees en bloed, de vrede in de ziel is rijker en groter. In voorspoed dankbaar, in tegenspoed geduldig en voor het toekomende vertrouwend.

Na

Wat de psalm (berijmd en onberijmd) zingt is daarmee duidelijk. Tegelijk ligt er dat ontzaglijke oordeel voor de goddelozen achter en de eeuwige heerlijkheid van de bruidskerk. We laten graag horen hoe Kohlbrugge (1803-1875) dat tekent: Hoe dwaas was het toch van mij mijn nijdige en ontevreden blikken te laten dwalen van mijn nederig hutje naar de paleizen der rijken; hoe dwaas was het van mij, welstand en heerlijkheid te zien in dat, wat niet meer is dan des duivels ijdel klatergoud! Hoe dwaas was het, dat goed te vergeten, dat Gij mij had beloofd, en de gewisse zegen, die in Uw belofte ligt opgesloten. O hoe heb ik toch mijzelf gekweld, ja gekweld tot de dood toe; en zie! toen ik daar zo doodmoe aan de weg lag en meende te moeten en te zullen bezwijken, toen kwam Gij, o Heere! en nam mij op Uw armen! Gij hebt mij getrokken met de koorden Uwer liefde, en mij geplaatst op de wagen van Uw heil, om mij daarop naar Huis te brengen, voor eeuwig!’

Lezer(es), kennen wij dit geheim met een heimwee naar de eeuwige heerlijkheid?

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 september 2020

De Saambinder | 24 Pagina's

Ds. Labee over: Noden, angst en pijn

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 september 2020

De Saambinder | 24 Pagina's