Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Belijdenissen Van Augustinus (5) – Augustinus’ Zestiende Levensjaar

Bekijk het origineel

De Belijdenissen Van Augustinus (5) – Augustinus’ Zestiende Levensjaar

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

[Allereerst wil ik u hartelijk dankzeggen voor het hartelijke meeleven dat we uit allerlei plaatsen van u hebben ontvangen. Het heeft ons ontroerd en heel goed gedaan. De Heere heeft – na een zeer ernstig verloop van corona – nog onverdiend en wonderlijk genezing geschonken. Voor een zondaar die dat niet verdiende, heeft Hij Zijn Woord nog zoet willen maken. Hij is goed en moge Zijn Naam de eer ontvangen.]

We zijn inmiddels toegekomen aan boek 2 van Augustinus’ Belijdenissen. Dat boek is helemaal gewijd aan het zestiende levensjaar van Augustinus. Vooral twee onderwerpen brengt Augustinus ter sprake: Allereerst zijn hartstochten in zijn zestiende levensjaar. En vervolgens de bekende geschiedenis van de perendiefstal – maar daarover Deo volente een volgende keer.

Verenig mijn hart tot de vreze Uws Naams

De eerste vier paragrafen van boek 2 bieden een soort inleiding. Augustinus kondigt aan, dat hij gaat schrijven over ‘de schandelijke daden die hij bedreven heeft’ en ‘de vleselijke verdorvenheden van zijn ziel’. Als Augustinus over de zonden van zijn jeugd nadenkt, is hem dat enerzijds bitter, vertelt hij. Maar hij houdt zijn oog tegelijk gericht op God, ‘opdat Gij mij lieflijk (letterlijk: ‘zoet’) moogt worden’ [II, 1].

Opmerkelijk is hoe Augustinus aan het begin van boek 2 zijn bekering aanduidt. Hij schrijft letterlijk het volgende: ‘Gij, Die mij weer tot een eenheid samenvoegt uit de verstrooiing waarin ik versnipperd ben, toen ik me van U, de Ene, afwendde en in de veelheid opging’ [II, 1]. Diepzinnige woorden die het waard zijn om rustig overdacht te worden. Augustinus wil ermee zeggen, dat de verlangens van zijn hart vroeger heel veel verschillende kanten opgingen. Zijn leven was een door de zonde versnipperd leven. Zoals dat nog steeds geldt als we de zonde dienen, of als we twee heren willen dienen! Maar wat God gedaan heeft – en wat Hij nog steeds kan doen! – is dit: Hij heeft Augustinus’ hart verenigd tot het vrezen van Zijn Naam (zie Psalm 86: 11).

Vader

Als Augustinus zichzelf in boek 2 tekent als een jongen van vijftien jaar, plaatst hij zichzelf te midden van allerlei andere personen. De eerste persoon is zijn vader Patricius, die op dat moment volgens Augustinus nog geen christen was, maar wel catechumeen. Dat wil zeggen: hij volgde een catechetisch traject dat voorafging aan de doop. Patricius heeft weliswaar zitting in het gemeentebestuur van Thagaste, maar is toch niet zo bemiddeld. Het ontbreekt hem aan geld om zijn zoon te laten studeren. Daarom haalt hij zijn zoon tijdelijk van school. Voor de vijftienjarige Augustinus betekent dat een jaar van nietsdoen, terwijl hij zich juist in dezelfde periode ontwikkelt van jongen tot man. Heel gemakkelijk geldt hier: Ledigheid is des duivels oorkussen. Augustinus schrijft zelf: ‘Ik werd heen en weer geslingerd en verkwistte mijn krachten… De doornstruiken van de zinnelijke lusten groeiden tot boven mijn hoofd’ [II, 2 en 6]. Maar vader Patricius heeft geen oog voor de verleidingen en geestelijke gevaren die zijn zoon bedreigen.

Het stelt de vaders onder ons voor de vraag: Hebben wij – in tegenstelling tot Patricius – wel oog voor de verleidingen en geestelijke gevaren waaraan onze kinderen worden blootgesteld? Spreken we erover met onze kinderen? En bidden we met en voor onze kinderen?

Moeder

Heel anders is het bij de tweede persoon over wie Augustinus schrijft: zijn moeder Monnica. ‘In het hart van mijn moeder,’ schrijft de kerkvader, ‘waart Gij reeds begonnen Uw tempel te bouwen en Uw heilige woonplaats in te richten’ [II, 6]. Monnica maakt zich grote zorgen over het geestelijk welzijn van haar zoon. Eerlijk en concreet waarschuwt ze Augustinus. ‘Ik herinner mij hoe zij mij onder vier ogen in grote bezorgdheid vermaande, dat ik geen ontucht zou bedrijven en vooral dat ik niemands vrouw tot echtbreuk zou verleiden’. Achteraf ziet Augustinus in deze vermaningen van zijn moeder Gods bemoeienis met zijn jonge leven. ‘Waren het dan niet Uw woorden, die Gij door middel van mijn moeder … in mijn oren deed weerklinken?’ schrijft hij [II, 7]. De Heere wil woorden van bezorgde moeders en vaders gebruiken, ook als het er in eerste instantie op lijkt, dat die woorden helemaal niets uitwerken!

Vrienden

En dan zijn er in de derde plaats Augustinus’ vrienden. We kunnen ons voorstellen, hoe belangrijk die zijn geweest voor een jongen van vijftien jaar. Alleen: het waren verkeerde vrienden. Augustinus vertelt, hoe hij hen hoorde opscheppen over allerlei schanddaden, en hoe hij zich schaamde als hij bij hen achterstond in de zonde. Het stimuleerde hem ertoe om des te meer te zondigen of in elk geval te doen alsof. ‘Zie,’ schrijft Augustinus, ‘dat waren de kameraden met wie ik omzwierf door de straten van Babylon’ [II, 8]. Met ‘Babylon’ bedoelt de kerkvader hier de zondige wereld. Midden in die wereld leefde hij en hij haalde er zijn hart aan op.

Waarom Augustinus dit alles vertelt? Zelf zegt hij het zo: ‘Voor Uw aangezicht vertel ik dit aan mijn geslacht, aan het geslacht der mensen, hoe klein ook het aantal moge zijn van hen, die dit boek onder ogen kunnen krijgen. En waartoe dit? Opdat ik en al wie dit leest, moge bedenken, uit hoe grote diepte men moet roepen tot U’ [II, 5].

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 januari 2022

Bewaar het pand | 12 Pagina's

De Belijdenissen Van Augustinus (5) – Augustinus’ Zestiende Levensjaar

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 januari 2022

Bewaar het pand | 12 Pagina's