Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Belastingsysteem zucht onder gebrek aan geloofwaardigheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Belastingsysteem zucht onder gebrek aan geloofwaardigheid

Interview met dr. L.G.M. Stevens, emeritus hoogleraar fiscale economie

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ruim twintig jaar lang was Leo Stevens met enthousiasme hoogleraar fiscale economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Studenten begroette hij persoonlijk bij de ingang van de collegezaal. Sinds zijn emeritaat in 2006 mist hij dat structurele studentencontact. Maar zijn levendige passie voor een rechtvaardig en geloofwaardig belastingstelsel bleef onverminderd groot.

Maandagmorgen is niet het meest optimale tijdstip voor een college ‘Fiscale economie’. Dat had Stevens wel in de gaten. ‘Bij de ingang van de collegezaal zag ik de studenten komen aanlopen vanaf de tramhalte. Sommigen monter. Die hadden er wel zin in. Anderen sloften als zombies. Ze hadden blijkbaar een zwaar weekend gehad. Ik zei ze gedag en keek ze aan. Voor zover dat ging natuurlijk’, voegt Stevens met een twinkeling in de ogen toe. ‘Waarom ik daar bij de ingang stond? Vooral om duidelijk te markeren dat de studenten míjn collegezaal binnenkomen. Wanneer ik twee minuten te laat gehaast binnen zou komen rennen, dan draait de situatie om. Dan kom ik namelijk hún collegezaal binnen. Een kwestie van engagement tonen.’

Belastingen. Op het eerste gezicht is dat voor veel mensen een taaie en saaie materie.

‘Wanneer ik alleen maar theorie zou behandelen, dan wel, ja. Maar heel bewust begon ik mijn colleges vaak met een voorbeeld uit het nieuws. Bijvoorbeeld: ‘Vanmorgen stond in de krant dat de dividendbelasting zal worden afgeschaft.’ Wat vind je daarvan? Huh? Staat dat in de lesstof, meneer? Nee, daar staat het niet in. Maar ik vind het als docent van belang om dat wat er in de buitenwereld gebeurt, naar binnen te halen. Zo maak je de lesstof toegankelijk en relevant voor de studenten.’

‘Onderwijzen is ook de nieuwsgierigheid prikkelen. Soms anekdotisch door ze bij een complex onderwerp als het pensioenstelsel te bedanken dat dat ze zo ontzettend aardig voor me zijn. Aardig, hoezo? Nou, ik heb anderhalf jaar verplicht militaire dienst moeten vervullen, voorafgaand aan mijn maatschappelijke loopbaan. Maar voor die anderhalf jaar diensttijd krijg ik nu een hoogleraarspensioen. Toch wel lief van jullie om daaraan mee te willen betalen. Verbazing in de zaal. Hoezo? Maar dan zijn de geesten rijp om te willen weten wat het verschil is tussen een eindloonen een middelloonstelsel en wat de financiële consequenties daarvan zijn. ’

‘Als wetenschapper moet je continu kijken naar de samenleving en nagaat wat er zoal op jouw wetenschapsgebied gebeurt. Mijn taak als docent is om studenten daar ‘ontvankelijk’ voor te maken.’

U bent nog steeds actief als docent?

‘Niet meer op de Erasmus Universiteit. Wel verzorg ik lezingen voor belastinginspecteurs, voor belastingadviseurs en ondernemers. Tegenwoordig vooral op beleidsmatig terrein.

Belasting ambtenaren probeer ik bijvoorbeeld vertrouwd te maken met het begrip rechtsstatelijkheid. De gedachte dat je als belastinginspecteur alleen maar de regels hoeft toe te passen en dat al het recht in de wet zou staan, is misplaatst. Natuurlijk is er wel een sterke relatie tussen de wet en het recht; de wet is immers de werkvloer van het recht. In dat opzicht zijn universitaire opleidingen te nadrukkelijk bezig met zekerheden uit te stralen in de richting van studenten. De nadruk ligt te zeer op reproductie en gaat te weinig over moraliteit en reflectie. Alsof zij fiscale ingenieurs opleiden. Maar als belastinginspecteur ben je geen automaat of verlengstuk van een computer, nee, je moet de zin van de wettelijke regels beoordelen en toepassen in de praktijk, met inachtneming van de principes van rechtvaardigheid en rechtszekerheid. Mijns inziens moet je studenten de samenhang der dingen laten zien. Het is heel belangrijk om jonge mensen een brede academische basis mee te geven.’

‘Onlangs kwam in het nieuws dat er specifieke afspraken waren gemaakt met Shell over het betalen van belasting. Zulke afspraken heten rulings in het jargon. Dergelijke rulings hebben tot veel maatschappelijke ophef geleid. Met name in de politiek wilde men – met voorbijgaan aan de nuances in het gevoerde rulingbeleid – daadkrachtig optreden en betrok men de stelling: Die rulings, dat is niks, daar moeten we vanaf. Kijk, daar ligt een taak voor de wetenschapper om de gewenste nuance in het maatschappelijke debat te brengen. Dat kan bijvoorbeeld een praktijkvoorbeeld over de verpakkingenbelasting. Een vrij onnozel probleem, zo lijkt het. Het gaat over een waxinelichtje. Dat zit in een aluminium-achtig kuipje. Nu moest de belastingrechter beslissen over de vraag of dat bakje nu wel of geen verpakking was. In eerste instantie zei de rechter: Nee, het is geen verpakking, want een waxi nelichtje kan niet veilig branden zonder dat bakje. Dus dat maakt onderdeel uit van het product. Maar in hoger beroep stelde een andere rechter vast dat het bakje wel een verpakking is. Rechtsvinding is een lastig en boeiend proces.’

Eyeopener

‘In dit soort kwesties van rechtsbedeling komt een breder palet van invalshoeken aan de orde. Hoe ga je om met de gerechtvaardigde vraag van de fabrikant van zulke waxinelichtjes om rechtszekerheid? Voordat hij een prijsaanbieding aan zijn afnemers doet, moet hij immers wel weten of hij al dan niet verpakkingenbelasting moet betalen. Het zou toch vreemd zijn als je in zo’n situatie als belastinginspecteur geen afspraken zou mogen maken met die ondernemer. Je kunt bijvoorbeeld met hem afspreken dat zolang de rechter niet anders beslist, het bakje geen verpakking is en hoe je bij een latere andersluidende beslissing deze afspraak aanpast. Dan hoeft hij dus voorlopig geen verpakkingenbelasting te betalen. Wat is daar mis mee, met zo’n afspraak? In een rechtsstaat wordt gewikt en gewogen tussen rechtvaardigheid en rechtszekerheid. Uiteraard moet de belastinginspecteur aanvoelen wanneer de behoefte aan rechtszekerheid reëel is en zal hij geen ruling afgeven in gevallen die gericht zijn op grensverkennende belastingconstructies’. ‘Zo’n praktijkcasus fungeert als eyeopener. Daardoor wordt de hele discussie spannend en boeiend. Helemaal geen rulings? Dat gaat dus niet werken. Om de eenvoudige reden dat de wetgever niet het begrip ‘verpakking’ in de wet zo scherp en omvattend kan definiëren dat dit voor alle situaties meteen duidelijk is.’

‘Studenten die tijdens hun opleiding met allerlei zekerheden vertrouwd zijn gemaakt, komen er later in de praktijk achter dat zij die zekerheden weer moeten inleveren. Ze krijgen er twijfel voor terug. Voor belastinginspecteurs en belastingadviseurs is het van groot belang dat zij, geconfronteerd met die onzekerheid, in staat zijn om te zoeken naar de juiste oplossingen. Die oplossingen liggen niet simpelweg voor het oprapen. Dat blijkt wel uit de casus van het waxinelichtje en een groot aantal andere door het leven van alledag opgeroepen interpretatieproblemen. Helaas is een van de huidige problemen bij de Belastingdienst dat er te weinig balans is tussen de taakinvulling van inhoudsdeskundigen die gericht zijn op gerechtvaardigde wetstoepassing en die van managers die vooral oog hebben voor het efficiënte verloop van de grootschalige elektronisch gestuurde werkprocessen. Het gaat erom de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van belasting heffen te verenigen in deugdelijk gevoerd beleid.’.

De norm van efficiency verdringt andere waarden?

‘Ja, als er alleen maar op efficiency wordt gestuurd, dan is het gevolg dat andere waarden in de verdrukking komen. Bij belastingheffing is het altijd zoeken naar een balans tussen efficiency en rechtvaardigheid. Het gaat erom dat iedereen bij de Belastingdienst – van minister tot medewerker die balans weer op het netvlies krijgt.’

Wat u hier benoemt, betreft een ethische afweging. Voor het vak ethiek hebben economen echter niet allemaal evenveel belangstelling, om het voorzichtig uit te drukken.

‘In 1997 heb ik een publicatie over belastingethiek geschreven.1 Ik werd toen uitgenodigd door een ethisch genootschap om een publiekslezing te houden over ethiek in mijn vakgebied, de fiscale economie. Het jaar ervoor had dit genootschap de bekende historicus Geert Mak gevraagd om over ethiek in de geschiedschrijving te vertellen, over de betrouwbaarheid van historisch onderzoek. Ik vond het geweldig uitdagend om zo’n lezing te houden over ethiek. Het paste in mijn overtuiging dat economie – en zeker fiscale economie – geen exacte wetenschap is, maar een gedragswetenschap. Maar ik bemerkte ook dat je in de academische omgeving met dergelijk grensoverschrijdende visies nauwelijks kon scoren. Wie houdt er zich nou in hemelsnaam bezig met zoiets ongrijpbaars als belastingethiek? De regels en normen staan toch gewoon in de wet? Wat valt daar nu nog meer over te zeggen? De moraliteit en de verhoudingen tussen wet en recht en hun relatie met de ethiek kwamen in universitaire fiscale opleidingscurricula dan ook maar amper aan de orde. Maar voor de rechtsontwikkeling maakt het wel verschil of je uitgaat van een plichtmoraal of een aspiratiemoraal.’

Wilt u dit toelichten?

‘In de wet staan afdwingbare normen. Volgens de plichtmoraal hoef je niet meer te doen dan de wet verlangt. Sterker: je kunt ook de randen van de wet opzoeken en allerlei constructies verzinnen die ervoor zorgen dat je zo min mogelijk belasting betaalt. Dan ben je gericht op het minimum. Je voldoet nog steeds aan de wettelijke norm, maar de rechtsvraag is: doe je daarmee ook recht aan de bedoeling van de wetgever? De waarden die de wetgever tot uitdrukking brengt in de wet zijn immers niet gericht op het minimum, maar op het maximum. Iemand die zich door die waarden voelt aangesproken, zal beslist niet tot de bodem gaan, maar uit oogpunt van het maatschappelijk belang zijn eerlijke aandeel in de belastingen willen bijdragen. Dan hebben we het over aspiratiemoraal, waarbij de ‘fair-share’-benadering past. Die ligt op het ethische vlak. De Belastingdienst kan echter niemand die ethische normen opleggen. De ethiek is immers geen afdwingbare rechtsnorm. In het maatschappelijke debat staan ethische normen en rechtsnormen vaak met elkaar op gespannen voet. Iedereen heeft zijn eigen opvattingen over het wenselijk recht, maar in het rechtsverkeer is het geldend recht bepalend.’

Hoe breng je studenten de beginselen van ethiek bij?

‘Op dit soort thema’s moet je studenten bevragen, laten nadenken en kennisbronnen aanreiken. Universiteiten zijn er niet om reproduceerbare kennis van docenten over te trechteren in het studentenbrein. Het gaat om hun academische vorming. Om efficiency-redenen worden tentamens vaak afgenomen in de vorm van gesloten multiplechoicevragen. Maar eigenlijk is dit tegendraads aan wat een universiteit zou moeten nastreven. Je moet studenten die zich verdiepen in belastingrecht in de collegezaal ook laten twijfelen over vragen naar billijkheid en redelijkheid. Je moet ze inspireren en enthousiasmeren om het bouwwerk te bevatten en ze uitdagen mee te bouwen aan een deugdelijk belastingstelsel. Aan de hand van praktijkvoorbeelden kunnen zij leren hoe je wettelijke normen op een rechtvaardige manier uitlegt en toepast. Ze moeten leren met een kritische blik te kijken naar het geldende belastingstelsel. Daarin weer spiegelen zich de in de samenleving werkzame machten en krachten op een fascinerende manier. Studenten moeten als jongste generatie meedenken over een toekomstgericht belastingstelsel. ’

Wat betekent dit voor het belastingstelsel? Volgens mijn waarneming sporen de wettelijke regels die de belastingdienst moet hanteren niet altijd met de norm van gelijkheid en het uitgangspunt van belasten naar draagkracht.

Stevens veert op: ‘Eén van de grote uitdagingen is een voor de samenleving passend belastingstelsel te bouwen én te onderhouden. De belastingheffing is een van de pijlers van onze rechtsstaat en moet een vertrouwensbasis leggen voor de economische – of beter gezegd: de maatschappelijke – ordening. Belasting is de prijs van de verzorgingsstaat. Die prijs moet geloofwaardig zijn. Ik had het voorrecht als onafhankelijke wetenschapper samen met Gerrit Zalm en Willem Vermeend in het perspectief van de millenniumwisseling te mogen bouwen aan de herziening van de inkomstenbelasting. Een van de opzichtige vernieuwingen was de vermogensrendementsheffing. Eind jaren 90 was de vermogensrendementsheffing een heel vanzelfsprekende oplossing. We kozen voor een robuuste regeling voor het belasten van inkomsten uit vermogen. Talloze belastingconstructies waarmee vermogende burgers de hoge progressieve tarieven van de toenmalige inkomstenbelasting wisten te vermijden, werden daarmee in één klap van tafel geveegd. Op basis van de omvang van het vermogen, na aftrek van een vrijgestelde voet, werd proportioneel belasting gegeven: 30% over een verondersteld rendement van 4%. De introductie van deze regeling in 2001 verliep prima. Maar thans is die heffing een van de meest verguisde regelingen. Een belastingstelsel moet zorgvuldig onderhouden worden en de overheid moet de geloofwaardigheid ervan op orde houden. Op dat punt is de wetgever bij de vermogensrendementsheffing zeer nalatig geweest. Hij hield krampachtig vast aan die 4 procent fictief rendement, terwijl de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald. Dan moet je niet verbaasd opkijken als mensen zich hierover boos maken. En zeker als je als ‘oplossing’ aan de fictie nog een extra fictie toevoegt, namelijk dat iedereen wordt geacht rendementsbewust te zijn en wordt belast volgens een oplopende staffel van ‘haalbare’ rendementspercentages, óók als je kiest voor niet-financieel gedreven spaarof beleggingsvormen. Terechte boosheid, want je komt gaan deweg uit bij een situatie die kerkvader Augustinus reeds omschreef als gelegitimeerde diefstal.’

Waarom houden politici vast aan die 4% fictief rendement? En is dat verstandig?

‘In feite wil de belastingwetgever de miljarden aan inkomsten die deze vermogensrendementsheffing oplevert niet missen. Maar hij ziet daarbij over het hoofd dat de budgettaire dominantie niet zonder meer bovengeschikt mag zijn aan de rechtsbeginselen. Rechtvaardigheidsen doelmatigheidsopvattingen moeten zorgvuldig ten opzichte van elkaar worden afgewogen. Als mensen de belasting zeer onredelijk vinden, wordt de belastingweerstand hoger. Daardoor neemt de neiging toe om constructies te bedenken die leiden tot het ontwijken, vermijden of zelfs ontduiken van belastingen. De overheid is daarover dan weer verbolgen, terwijl ze zelf de rechtskracht van de belastingheffing uitholt. We moeten er veel intensiever voor knokken de vele geloofwaardigheidstekorten in ons belastingstelsel weg te werken.’

Pleidooi voor staatsfonds

Stevens loopt naar zijn boekenkast, zoekt het Weekblad Fiscaal Recht op waarin hij onlangs een column schreef. De hoogleraar krijgt pretlichtjes in zijn ogen: ‘Kijk, dat is ook de lol van het combineren van wetenschappelijke artikelen en columns. In columns kun je je wat meer vrijheid veroorloven en het beleid wat scherper op de korrel nemen. Zo bepleitte ik in mijn column van 4 oktober jongstleden2 te komen tot een staatsfonds voor box-3-slachtoffers. Want als de overheid het nou allemaal zo zeker weet, dat naarmate het vermogen groter is, je ook meer financieel rendement behaalt, dan is toch de oplossing dat de overheid zelf een groot staatsfonds creëert waarin ieder die dat wil z’n spaarcenten kan onderbrengen. De overheid keert dan aan iedere deelnemer jaarlijks het wettelijke vermogensrendementspercentage uit. De meeste spaarders zullen daarmee zeer tevreden zijn en zonder morren 30% belasting daarover betalen. Probleem opgelost, toch?!’

Een knipoog met een traan

‘Zo’n column is natuurlijk met een knipoog geschreven, zegt Stevens er nadrukkelijk bij. Maar wel eentje met een traan. Want de fiscaal econoom vervolgt zijn betoog heel stellig: ‘De kwaliteit van fiscale wetgeving laat te wensen over. Toenemend gebrek aan aandacht voor de uitvoerbaarheid van de belastingregels brengt de Belastingdienst in diskrediet. Voorts heeft een reeks van recentelijk ingebouwde of bewust aanvaarde geloofwaardigheidstekorten veel afbreuk gedaan aan het vertrouwen in de overheid. We stonden al stil bij de vermogensrendementsheffing. Maar eveneens werd een substantiële belastingdrukverhoging op gecamoufleerde wijze doorgevoerd door de algemene heffingskorting en arbeidskorting inkomensafhankelijk te maken en de verzilveringsmogelijkheid op gezinsniveau (de zogenoemde aanrechtsubsidie) te beperken. Daardoor werd de belastingdrukverhouding tussen alleenen tweeverdieners steeds schever. Vooral de aanrechtsubsidie is daarbij de grote boosdoener. De afbouw daarvan dendert door totdat in 2023 het nulpunt wordt bereikt. Gezinnen met inkomsten uit vermogen kunnen zich daaraan evenwel gemakkelijk onttrekken via toerekening van dat inkomen aan de partner met het laagste inkomen. Die mogelijkheid is doorgaans niet weggelegd voor de gezinnen met lage gezinsinkomens. Dit soort onevenwichtige effecten ondergraven de geloofwaardigheid van de wetgever en is ook in strijd met het draagkrachtbeginsel.

De SGP pleit in haar laatste verkiezingsprogramma voor introductie van het splitsingsstelsel. Hoe kijkt u daar tegen aan?

Stevens glimlacht: ‘In 1986, bij de aanvang van mijn academische loopbaan hield ik in mijn oratie een pleidooi voor het splitsingsstelsel.3 Dat idee is door de Nederlandse belastingwetgever nooit overgenomen. Dit steunde op een evenwichtige toepassing van het gelijkheidsen draagkrachtbeginsel. Uiteraard speelt daarbij de definitie van draagkracht een cruciale rol. Is dat individuele draagkracht of gezinsdraagkracht? Verder de vraag of echtparen zelf mogen beslissen over de onderlinge verdeling van zorgtaken of dat dit van bovenaf door de overheid moet worden opgelegd. Overigens is het merkwaardig dat de belastingwetgever aan de ene kant nadrukkelijk stelt: wij bemoeien ons niet met het afdwingen van bepaalde rolpatronen. Terwijl je anderzijds moet vaststellen dat dit in werkelijkheid aan de orde van de dag is. Ook dat is ongeloofwaardig.’

‘In 2006 heb ik mijn afscheidsrede gehouden over fiscaal gezinsbeleid.4 Toen heb ik gekozen voor een eigentijdse variant van het splitsingsstelsel. De afschaffing van de eerder genoemde aanrechtsubsidie kwam toen snel naderbij. In 2007 heeft het kabinet van PvdA, CDA en ChristenUnie het besluit daartoe genomen. Dat heeft mij verbijsterd. Want werkelijk, het was zó logisch wat ik in mijn eerste oratie voorstelde. Het was te voorzien dat de afschaffing van de ‘aanrechtsubsidie’ zou leiden tot een geweldige scheefgroei. Dit dossier volg ik al jarenlang en op basis daarvan moet ik vaststellen dat elke regeringscoalitie dat probleem gewoon onder het tapijt heeft geschoven. Men liet de scheefgroei dus gewoon voortwoekeren.’

Bij de laatste kabinetsformatie is besloten om er iets aan te gaan doen. ‘Het klopt dat het kabinet zei: ‘We gaan er wat aan doen’. Maar men doet vervolgens helemaal niets dat de zaak in de goede richting ombuigt. Dat vind ik helemaal stuitend. Vorig jaar heb ik een publicatie geschreven over de ontwikkeling van de inkomensverhoudingen. Daarin heb ik laten zien dat de alleenverdieners stelstelmatig de klos zijn als het gaat om het betalen van belasting. Ik blijf dit probleem aan de kaak stellen tot het is opgelost.’

Waar komt de weigering vandaan om het probleem van de scheefgroei serieus aan te pakken?

‘Heel simpel: het is gewoon een taboe.’

De SGP Stelde in haar verkiezingsprogramma in 2017 het splitsingsstelsel voor en liet dat door het centraal planbureau (CPB) doorrekenen. Vervolgens stellen ’s lands rekenmeesters dat dit idee bijzonder slecht uitpakt voor de arbeidsparticipatie.

‘In het licht van deze opmerking vind ik het bijzonder boeiend dat ik van het CPB de uitnodiging kreeg om op een symposium over deze thematiek het woord te voeren. Daarbij heb ik bewust niet de benaderingswijze van economen gekozen die vooral kijken naar effecten van fiscale maatregelen voor de arbeidsmarktparticipatie enzovoorts. Maar heel basaal heb ik de vraag aan de orde gesteld: wat noemen wij draagkracht? Wat daar zit volgens mij de kern van het probleem.’

Ik heb het gevoel dat de cpb’ers serieus denken dat mensen met de calculator in de hand zitten om te berekenen hoeveel uren ze per week minder gaan werken als er een splitsingsstelsel komt.

‘Ik denk dat het nog een stap verder gaat. Volgens mij zijn in de beleidsmatige afwegingen de effectiviteitsoverwegingen overheersend ten opzichte van de rechtvaardigheidsopvattingen. Daarom was het wel aardig om juist aan CPB-economen duidelijk te maken waartoe hun effectiviteitsinstrumenten uiteindelijk hebben geleid. En ook om duidelijk te maken dat welzijn een breder begrip omvat dan we kunnen aflezen aan de groei van het bruto binnenlands product. Hopelijk gaat men langzamerhand inzien dat die onevenwichtigheid in aan te leggen beleidscriteria indringender ter discussie moet worden gesteld. Het gaat niet om een natuurverschijnsel, we hebben het probleem zelf gecreëerd door onze overwaardering van de (economische) effectiviteit.’

Over effectiviteit gesproken: het subsidiëren van kinderopvang leidt nauwelijks tot extra arbeidsmarktparticipatie.

‘Mijn persoonlijke opvatting is dat het goed is voor kinderen om al op jonge leeftijd kennis te maken met hun leeftijdgenootjes. Uit educatief oogpunt moet het opvoeden van kinderen niet in een al te grote beslotenheid plaatsvinden; wél in geborgenheid. De overheid stimuleert de kinderopvang. Daarvoor kunnen allerlei argumenten worden aangevoerd. Maar daarbij moet zij altijd bedenken dat de ouders de primaire verantwoordelijkheid voor de opvoeding hebben.’ Ik heb er als Kroonlid in de Sociaal Economische Raad van harte aan meegewerkt om de bekostiging van de voorschoolse opvang consistenter en laagdrempeliger te maken. Zodat mensen niet om financiële redenen ervan zouden afzien, maar tot een bewuste en betaalbare keuze konden komen.’

Inmiddels steunt de SGP in de gemeente nunspeet ook de deelname van kinderen aan de voorschoolse opvang om taalachterstanden op de basisschool te voorkomen.

‘Het lijkt mij een goede zaak om het al dan niet gebruik maken van kinderopvang uit de taboesfeer te halen. Laten we inlevingsvermogen aan de dag leggen. Als ouders met verschillende opvattingen kun je elkaar bevragen: waarom doe je dat zus of zo? Wanneer je elkaars motieven kent, argumenten aanhoort en er dan discussie over hebt, snap je ook beter wat er aan de hand is. Intussen kun je elkaars verschillende keuzes blijven respecteren.’

‘De waarde van goede taalontwikkeling staat bij mij buiten kijf. Daarbij gaat het erom dat je zaken en gevoelens goed leert verwoorden. Dat doe je als kind allereerst in je moedertaal. Als je dat eenmaal goed onder de knie hebt, kun je het vervolgens ook leren in een andere taal.’

U bent ruim twaalf jaar terug met emeritaat gegaan, maar blijft nog immer actief en betrokken bij politieke en maatschappelijke discussies. Bewonderenswaardig.

‘Ik ben gewoon een bevoorrecht mens. Ik mag werkzaam zijn in een fascinerend vakgebied – de fiscale economie – en vindt het uitdagend om de wetenschappelijke inzichten in te brengen in het maatschappelijke debat. De maatschappij staat voor grote uitdagingen en het geeft voldoening behulpzaam te mogen zijn bij het zoeken naar verbeteringsmogelijkheden die het maatschappelijke welzijn ten goede komen.’

Heeft u met al uw kritiek op het gebrek aan geloofwaardigheid van het belastingstelsel soms niet de neiging de handdoek in de ring te werpen?

‘Nee, volstrekt niet! Ik ben geen cynicus. Ik kies steeds voor constructieve, opbouwende kritiek. Dat heeft in hoge mate te maken met mijn onderwijsverleden. Cynisme past niet in het onderwijs. En ik ben bovendien een adept van het Rijnlandse model en pleitbezorger van een inclusieve samenleving waarvan de SER en andere instellingen die als het poldermodel worden getypeerd, de dragende instituties zijn van de overlegeconomie, waarin het rentmeesterschap als dragende waarde een centrale rol speelt. We moeten weerstand bieden aan de overheersende consumptiedrang waarmee grondstoffen allemaal door de productielijn worden heen gejaagd zonder dat we ons afvragen wat dat voor het nageslacht voor consequenties kan hebben.’ ‘Ik wil gewoon een verantwoorde houding in deze samenleving aannemen. Ik volg mijn overtuiging en passie. Vanuit mijn vakgebied en interesse wil ik aan anderen duidelijk maken dat het belastingstelsel in onze samenleving een sleutelrol vervult. Zo’n stelsel heeft een oriëntatiepunt nodig, een belangrijke waarde zoals duurzame rechtvaardigheid, die leidend is bij het zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke problemen.’

Sinds 2001 is het nederlandse belastingstelsel opgetuigd met allerlei extra maatregelen. Onderhand is het topzwaar geworden. Gelet op de economische conjunctuur, zou dit een gunstige tijd voor hervorming van het belastingstelsel zijn. Maar gelet op de politieke omstandigheden, lijkt het tij ongunstig.

‘Maar dat weerhoudt mij er niet van om met voorstellen te komen. Met alternatieven. Politiek gezien lijkt het onbegonnen werk. Dat komt vooral door de algemene politieke constellatie, waarin politici en partijen primair vooral voor hun eigen achterban willen scoren. Het sluiten van compromissen wordt in toenemende mate afgestraft. Dan worden politici in plaats van leiders, volgers en regeert de waan van de dag. Dat spoort met het populistische denken, met als parool: eigen belang eerst. Dit sentiment legt een bom onder de solidariteit. Het maakt het moeilijk om met z’n allen ergens de schouders onder te zetten om collectieve voorzieningen in stand te houden die voor onze samenleving, voor ons allemaal, van groot belang zijn. Voorzieningen die we slechts gezamenlijk en via de belastingheffing tot stand kunnen brengen.’

de discussies. Het debat over het al dan niet af ‘In de politiek zie ik van tijd tot tijd hoog oplopenschaffen van de dividendbelasting is daar een voorbeeld van. Uiteraard heb ik begrip voor de daarbij oplaaiende emoties; daar spreekt ook betrokkenheid uit. Maar wat ik niet snap is dat het tijdens de laatste Algemene Politieke Beschouwingen over vrijwel niets anders meer ging. Uiteindelijk is de dividendbelasting slechts een relatief onbelangrijk element in de rijksbegroting. Als het parlement zich daar zo op fixeert, blijft de bredere visie op het geheel sterk onderbelicht. Dan vraag je je af: waar moet het met ons belastingstelsel naar toe?’

‘Voor een belastinghervorming is het tijdsgewricht niet gunstig, maar wel urgent. Ik constateer dat veel mensen zich veel nadrukkelijker storen aan de ongeloofwaardigheid van het systeem, met al zijn onrechtvaardigheden en inconsistenties. Mijn pleidooi start daarom bij de vraag: Wat is allereerst en het allermeest nodig? Ik stel voor het hervormingsproces uit te voeren in drie fasen. De eerste fase is het verwijderen van de onrechtvaardigheden uit het huidige stelsel. Vaak zijn die er na 2001 ingeslopen. De tweede fase is: maak de taboes bespreekbaar. En de derde is het aanpakken van structurele maatschappelijke problemen.’

Aan welke taboes denkt u dan vooral?

‘Als eerste het woningdossier. De hypotheekrenteaftrek is bedoeld als stimulans voor het eigen woningbezit. Maar het effect ervan is dat de huizen veel duurder zijn en in de praktijk blijkt dat vooral hogere inkomens hiervan profiteren. Dan moet je toch eens de vraag onder ogen zien of de 7 miljard euro die deze regeling jaarlijks kost, niet beter benut kan worden voor een algehele tariefsverlaging.’

‘Ten tweede zijn er de ondernemersfaciliteiten. Die veroorzaken ongelijkheid tussen werkenden. Neem bijvoorbeeld twee bouwvakkers. De een is zzp’er, de ander is in loondienst. Ze hebben beiden hetzelfde bruto arbeidsinkomen, maar hun netto beloningen zijn zeer verschillend. Dat geldt ook voor hun sociale zekerheid. Bovendien werken de fiscale effecten op een onlogische manier door in het toeslagenstelsel. Als beide bouwvakkers in vergelijkbare huurhuizen wonen met gelijke huur krijgt de zzp’er door zijn zelfstandigenaftrek meer huurtoeslag dan de werknemer. Dat is toch niet uit te leggen?’

‘Een derde taboe betreft de veelheid aan inkomensafhankelijke premies en kortingen, zo’n 120 in totaal. Verder doen zo’n 4,5 miljoen huishoudens een beroep op een of meer toeslagen. Die kunnen beter worden gericht op die gevallen waarin inkomensondersteuning echt nodig is.’

‘Als je deze drie taboes aanpakt en tegelijk het belastingstelsel vereenvoudigt, kan het belas tingtarief voor inkomens tot € 55.000 naar 33,8%, terwijl de hogere inkomens met 43,8% worden belast. Ik heb dat samen met mijn Leidse collega Koen Caminada uitgewerkt in een blauwdruk voor belastingherziening. 5 ’

En de derde fase?

‘De laatste stap behelst de aanpak van structurele maatschappelijke problemen. Daar zaten we in 2001 ook al mee, denk aan de milieuproblematiek. Passende fiscale maatregelen zijn hiervoor nodig. Maar voor een deel kan Nederland dit niet zelfstandig af, omdat er weglekeffecten optreden. Voor grensoverschrijdende problemen zijn daarom Europese regelingen en afspraken nodig. Het is van belang om hierbij de aansluiting bij en verbinding te zoeken met de samenleving. Want met mooie groene idealen – en die spreken mij zeker aan kun je al snel te ver voor de troepen uitlopen. Een compromis tussen idealisme en realisme is ook hier van wezenlijk belang.’


Noten

1 L.G.M. Stevens, Fiscus, ik ben je vriendje niet! Beschouwingen over Fiscale Ethiek (Van Asperenlezing d.d. 17 december 1997), Deventer 1997.

2 Weekblad Fiscaal Recht 2018/178, pp. 1234-1235.

3 L.G.M. Stevens, Solidair of solitair; de relevantie van de leefvorm voor het inkomensbeleid (inaugurele rede Erasmus Universiteit Rotterdam), Deventer 1986. 4

4 L.G.M. Stevens, Fiscaal gezinsbeleid. Afscheidscollege, Deventer 2006.

5 Zie voor een uitwerking: Koen Caminada en Leo Stevens, ‘Blauwdruk voor belastinghervorming’, in: Weekblad Fiscaal Recht 2017/101, pp. 632-646.


Over prof. dr. L.G.M. Stevens

Leo Stevens (Belfeld, 1944) promoveerde in 1980 op de dissertatie ‘Belasting naar draagkracht’. Van 1986 tot 2006 was hij hoogleraar fiscale economie aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. In 2008 werd hij door de regering benoemd tot kroonlid van de Sociaal-Economische Raad. In maart van dit jaar nam Stevens afscheid van dit adviesorgaan. De heer Stevens was als onafhankelijk wetenschappelijk adviseur betrokken bij de Belastingherziening 2001. Ook maakte hij deel uit van verschillende SER-commissies. Hij was voorzitter van het door het kabinet ingestelde Ondernemersklankbord Regeldruk. Voor MKB-Nederland schreef hij in 2005 het middellange termijn advies ‘Voluit vooruit voor het MKB’. In 2008 verzorgde hij de Willem Drees Lezing onder de titel ‘Naar een solidaire participatiemaatschappij’. Stevens publiceerde een groot aantal studieboeken en artikelen over fiscaal beleid, waaronder het boek Fiscale Fascinatie. Fiscaal beleid 2006 (Deventer 2006) en recent (met Arjan Lejour) Geloofwaardig belasting heffen. Fiscale uitdagingen voor nu en later (Deventer 2016).

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2018

Zicht | 116 Pagina's

Belastingsysteem zucht onder gebrek aan geloofwaardigheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2018

Zicht | 116 Pagina's