Levenservaringen van meester Arie Bloot
Uit zijn brieven aan Fijgje Bons en Jaantje Vlot
Hoofdonderwijzer Arie Bloot (1851-1936) ontmoette veel mensen uit het gezelschapsleven in de Alblasserwaard, maar ook daarbuiten. Met hen correspondeerde hij. In de nalatenschap van Jaantje Vlot uit Oud-Alblas bevindt zich een tiental brieven, waarin hij meedeelt wat hij zoal ondervonden heeft in zijn leven.
Afkomstig uit Moordrecht
Arie Bloot is geboren te Moordrecht op 21 oktober 1851 en is een zoon van Arie Bloot, baanspinner van beroep, en Gerritje Tom. Het echtpaar kreeg veertien kinderen. Op 16 mei 1927 blikt Arie Bloot terug op zijn ouders en familie: ‘Heden is het ongeveer 110 jaar geleden dat mijn ouders geboren zijn te Moordrecht. ’t Is bijna 98 jaar geleden dat ze getrouwd zijn. Tot 1898 hebben ze gewoond in vaders geboortewoning. Na moeders overlijden in de ouderdom van 79 jaar heeft vader nog tot zijn 90 ste jaar gewoond in vaders geboortewoning en moeders sterfhuis.’ Bloot vervolgt: ‘Moeder was uit een werelds gezin. Vader had drie broers en twee zusters die de Heere vreesden. Margje Muit uit Oud-Alblas de jongste. Die drie broers hadden godvrezende vrouwen.’
Arie groeit op in een gezin waar de Heere gevreesd wordt. Op de zondag worden preken gelezen, niet alleen voor het gezin, maar ook voor een aantal kinderen Gods. De reden daarvoor is dat er in die tijd in Moordrecht geen goede prediking was. Onder deze mensen was een vrouw die aan de dijk tussen Gouda en Moordrecht woonde. Zijn ouders kennen haar niet, daar moest een grasmaaier uit Brabant voor aan te pas komen. Deze arbeider kwam daar om het gras van de dijk te maaien, onder schafttijd ging de maaier naar het dorp om brood te kopen. ‘Op zekere dag hadden kwajongens in zijn afwezen met zijn zeis geknoeid. Toen hij terug kwam was zijn zeis lelijk verknoeid. Zie eens, zei hij tegen die vrouw, wat je jongens gedaan hebben? De vrouw schrok, want dat hadden haar jongens gedaan. En wat zei ze? Wel man, vloek je niet? Vloek je niet, neen vrouw, dat mag niet, dat verbiedt God. En zo al door sprekende met die verwonderde vrouw werd hem duidelijk dat die vrouw de Heere vreesde. Des avonds ging hij naar dat dorp en maakte daar aan Gods volk bekend dat aan die eenzame dijk een kind Gods woonde. Zo kwam ze voortaan elke zondagmiddag bij mijn ouders.’
De doden zullen horen
Dat de Heere in zijn jonge jaren werkte, blijkt wel uit wat hij op 23 april 1928 schrijft: ‘Van 1866 tot 1878 had de Heere gearbeid aan mijn hart, in de nauwe omgang met Gods volk en door de lieflijke beloften en door gedurige vernedering des harten en aangename toezeggingen en lieflijke onderwijzing, waardoor mijn liefde Gods toenam, en mijn verwachting klom. Maar die beekjes der rivier waren niet in de woestijn, waarin de Heere mij begon te leiden. Er kwam een tijd van grote droogte. In die dagen kreeg ik een lering uit Genesis 6: 5 en 6, en van Bunyan, De heilige oorlog.’ Het is voor Bloot een anker der hoop dat de tijding van de val van stad Mensenziel niet in toorn, maar in droefheid ontvangen werd. Bloot schrijft verder: ‘’t Was zondagmiddag. Ik was alleen thuis. Maar toen mijn oude vriend Jan de Bruin bij mij in de kamer kwam, was mijn eerste woord: “Jan, er is nog kans voor mij om zalig te worden. Want toen de tijding tot El Schaddai kwam van de val der stad Mensenziel werd El Schaddai niet toornig, maar weende. Dat geeft mij hoop, dat er nog kans voor mij is om zalig te worden.” Maar enige maanden later werd die hoop verloren en ik werd gaandeweg dieper ontdekt en uit dezelfde tekst Genesis 6:5 en 6 mijn geestelijke doodstaat bekend maakte. Ik was dood, door de misdaden en de zonden en dat was zo zeker, dat God weende met smart aan Zijn hart en nu lag ik daar hopeloos, afgesneden van de gemeenschap Gods. Dood door de misdaden en de zonden. En alzo was mijn God Zijn maaksel kwijt. Ik was voor God verloren, nutteloos en stinkende geworden. En wie zou mij uit die doodstaat kunnen redden? Zolang er nog leven is, is er nog hoop. Maar de dood snijdt alle hoop af. In vroeger tijden had ik veel malen geweend over mijn Godsgemis, maar nu zag ik de zaak omgekeerd. Want God weende over mij, Zijn schepsel. Zijn maaksel kwijt. Want dat ik te allen dage alleenlijk boos was, dat bewees mijn doodstaat en wat had de Heere nu aan een dode zondaar. De Heere was mij, Zijn schepsel kwijt en dat smartte Hem aan Zijn hart.’
Bloot schrijft verder dat zijn doodstaat voor hem een onherroepelijk feit is. ‘Ik zweeg’, schrijft hij, ‘voor mijn Maker, Die recht was in Zijn doen, heilig in Zijn richten. Maar o wonder der wonderen. De genade: “De doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven.” Daar lag ik dood voor God, verloren voor God en zie, daar komt de Middelaar Gods en der mensen tussenbeide. En zegt: Vader, Ik wil niet dat deze verloren ga, Ik zal Borg voor hem zijn. Ik zal Mijn leven voor Mijn schapen geven. Ik heb de verzoening gevonden. O wonder, eeuwig wonder van genade en recht. Ja, het recht mocht niet gekrenkt worden. Het recht Gods eiste voldoening. Maar door Jezus’ borgtocht, door Jezus’ lijden en sterven werd aan Gods recht voldaan. Gods eer gehandhaafd. Betaling van schuld geschied tot de laatste penning toe. Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? En de verloren zoon daar ging vrijuit. Ontslagen van schuld en straf. Recht op het eeuwige leven. O zalige hemelse heerlijkheid. Want Gij zijt geslacht, Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed. Gij hebt ons, arme zondaren, onze God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. Ja, het Lam Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, de rijkdom en wijsheid en sterkte, de heerlijkheid en dankzegging.’ Hij schrijft verder aan Fijgje Bons en Jaantje Vlot: ‘Aan deze zijde des grafs zal de hoogst begenadigde niet meer ontdekken dan een klein stukske der zaak, en dan nog met duisternissen en raadselen. Maar de hemel zal alles verzoeten. Mocht de Heere ons dagelijks begerig maken naar het hemels onderwijs aan de voeten van onze Meester, Profeet en Leraar der gerechtigheid en dat wij mogen opwassen in de genade en kennis van onze Heere en Zaligmaker, Die niet alleen Priester en Koning is, maar ook een Profeet. Dit onderwijs zij onze dagelijkse begeerte.’
Hoofdonderwijzer in Gorinchem
Het onderwijs trekt Arie Bloot, hij is van 1866 tot 1870 kwekeling bij A.W. van Kluijve te Gorinchem. Daarna wordt hij eerste hulponderwijzer. Hij is 23 jaar als hij zijn hoofdakte behaalt. In 1876 wordt hij hoofdonderwijzer van de Christelijke School. Die wordt bestuurd door een commissie die nauw verbonden is aan de Christelijke Afgescheiden Gemeente te Gorinchem. In 1880 adviseert de commissie wegens het teruglopend aantal leerlingen de school te sluiten. Dat jaar besluit Arie Bloot de school zelf over te nemen. Maar liefst elf jaar en vier maanden doet meester Bloot het zonder salaris. Tekorten worden gedekt door ontvangen giften. Soms is de nood hoog en wordt precies het benodigde bedrag ontvangen. Bloot leeft uit de hand des Heeren. Hij heeft vanaf 1866 kost en inwoning bij het echtpaar Ramak, die aan de Grote Markt nummer 15 wonen. Daar komen veel van Gods kinderen in huis, vooral op maandag, dan is het marktdag. Zelf schrijft hij daar later over: ‘O wat een grote menigte heb ik gekend, die allen verdwenen zijn en een plaats hebben gekregen in Gods heerlijkheid.’ Mevrouw Ramak wordt in 1883 weduwe. Arie Bloot schrijft in 1889 de brochure Het Assurantiewezen beschouwd in het licht van Gods Woord en van de christelijke leer. Het verschijnt bij K. le Cointre te Middelburg. In de opdracht schrijft Bloot: ‘Aan het volk, wiens God de Heere is, uit hoogachting en liefde opgedragen door den schrijver.’
De situatie van de school verandert als ds. K. van Goor in 1891 het initiatief neemt tot de oprichting van een schoolvereniging. In 1894 komt er een nieuw schoolgebouw, waarvoor hoofdonderwijzer Bloot de eerste steen legt.
Op school leert Arie Bloot Hendrika Lamberta Engelberts kennen, een dochter van ds. N.J. Engelberts, voorheen predikant bij de kruisgezinden. Ds. Engelberts is onder meer predikant geweest in Giessendam en ging zowel mee met de vereniging van de kruisgemeenten en de afgescheidenen, alsook met de vereniging met de Dolerenden in 1892.
Met zijn collega Hendrika Lamberta Engelberts trouwt Arie Bloot op 18 augustus 1898 te Gorssel. Zij geeft ook les op de Christelijke School, maar neemt na het huwelijk ontslag. Het echtpaar gaat wonen naast de school in de Verlengde Pompstraat.
Hoewel Arie zelf dooplid is bij de Nederlandse Hervormde Kerk zoekt hij na zijn huwelijk een kerkelijk huis en dit wordt de Gereformeerde Kerk te Gorinchem, waar hij belijdenis aflegt en even later ook ouderling wordt. Het echtpaar krijgt zes kinderen, van wie er drie jong overlijden. Lang is het echtpaar niet getrouwd geweest: Hendrika Lamberta overlijdt op 10 oktober 1912. Zij is 44 jaar geworden. Zij laat een man van zestig jaar en drie kinderen van twaalf, negen en zes jaar na.
Gereformeerde Kerk Gorinchem
Ds. Jan van Andel is predikant van de Gereformeerde Kerk te Gorinchem van 1893 tot zijn emeritaat op 1 november 1907. Binnen de Gereformeerde kerken is ds. Van Andel een bekend en bekwaam Schriftuitlegger en een man die een vooraanstaande positie in zijn kerkgenootschap inneemt. Hij was onder meer jaren-lang curator van de Theologische School te Kampen en meerdere keren preses van de Generale Synode. Van zijn hand verschenen diverse werken over de Bijbelse geschiedenis, exegese en pastoraat. De opvolger van ds. Van Andel is ds. Cornelis Lindeboom. Van Andel heeft als dienstdoend predikant nog net de opening van een nieuw kerkgebouw meegemaakt op 24 juni 1909. De oude kerk bood plaats aan ongeveer 450 mensen, de nieuwe kerk is groter, en heeft 780 zitplaatsen. Als ds. Van Andel op 29 juni 1910 overlijdt, is Arie Bloot één van de sprekers aan het graf. De Nieuwe Gorinchemse Courant bericht daarover: ‘Namens ’t schoolbestuur spreekt de heer Bloot, om met dankbaarheid te erkennen wat de overledene is geweest is voor het schoolbestuur alhier, maar vooral om als tolk van zijn duizenden mede-onderwijzers hulde te brengen aan het onovertroffen Handboek der Gewijde Geschiedenis van Ds. Van Andel, waardoor hij op hen zo grote vormende invloed heeft uitgeoefend.’
In deze krant komen we de naam van Arie Bloot opnieuw tegen als hij als ouderling de vertrekkende ds. C. Lindeboom toespreekt namens de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Gorinchem. Deze predikant vertrekt op 3 mei 1914 naar Amsterdam.
De liefde tussen Gods volk
Bij de familie Ramak heeft Arie Bloot al veel van Gods kinderen uit de omgeving ontmoet. Hij heeft daardoor geestelijke vrienden gekregen. Ook als hij getrouwd is, zijn er met regelmaat ontmoetingen en schrijft hij aan zijn geestelijke vrienden. Een van hen is landbouwer Jan de Haan uit Ottoland, aan wie hij enige brieven schrijft, die opgenomen zijn in het boek van H. Natzijl over Arie Bloot, Een Schild in alle nood. Een ander met wie Arie Bloot correspondeert is Martinus de Bruijn uit Herwijnen, die eveneens bij de familie Ramak in de kost was.
Arie Bloot maakt dagtochten om bekenden te ontmoeten. Hij loopt naar Schelluinen en Goudriaan, maar weet Ottoland ook wel te vinden en gaat daar op bezoek bij Jaantje Bos en Bastiaan Aantjes.
De briefwisseling met bekenden is zeer uitgebreid, in 1928 schrijft Arie Bloot dat er 600 brieven in één jaar over en weer gegaan zijn. De brief aan landbouwer Leendert van der Sluijs uit Herkingen is bekend geworden, het verscheen onder de titel Merkwaardige brief van den heer A. Bloot te Gorinchem aan Leendert van der Sluijs te Herkingen. Daar zijn meerdere uitgaven van verschenen. Leendert was een van de oprichters van de Ledeboeriaanse gemeente in zijn woonplaats en ook ouderling-voorganger en catechiseermeester van de gemeente.
Brief aan F. van Zon te Oud-Alblas
Arie Bloot leefde mee met zijn vriend F. van Zon uit Oud-Alblas, toen hij een bericht kreeg dat de Heere diens vrouw tot Zich heeft genomen. Hij schrijft in een brief op 23 september 1924: ‘Zo heeft Hij dan Zijn engelen gezonden naar de woning om uw lieve vrouw af te halen, en haar te dragen in Zijn schoot. Misschien hebt gij zelf daar niet van gezien, maar de engelen des Heeren kunnen hun werk wel af zonder hulp. Nu hebben haar vrienden nog het voorrecht haar stoffelijk overschot naar de akker te brengen om het lichaam daar te zaaien in verderfelijkheid. Laat de vrienden maar begaan. De stem des Konings zal te Zijner tijd dat verderfelijke lichaam oproepen tot onverderfelijkheid. Hij Zelf zal Zijn engelen als hemelwachters gebieden over haar stof te waken tot de ure van haar zalige opstanding. En daar zult gij zelf bij zijn, geliefde vriend. Al zou u ook hier nog enige dagen moeten wachten. Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den Heere. Want Hij Die het beloofd heeft is getrouw, Die het ook doen zal. En dan zult ge ze eeuwig weder hebben, geliefde vriend. En haar kennen – niet als uw vrouw, maar als een vrijgekochte door Christus’ bloed om eeuwig te verheerlijken Gode en het Lam.’
Arie Bloot heeft deze vrouw lange tijd gekend, hij schrijft: ‘57 jaar heb ik uw vrouw gekend als een dienende Martha. Zo leerde ik ze kennen als dienstbode bij de weduwe Houweling, wier stof wellicht in dezelfde akker ligt waar het stof uwer dode zal geborgen worden. En van die weduwe Houweling die zij in liefde gediend heeft, zijn nu tot in het vierde geslacht vertegenwoordigd bij de teraardebestelling. O geliefde broeder, in de geest ben ik bij u tegenwoordig. Drie, vier geslachten hebben alle vier deel mogen hebben aan het Koninkrijk der hemelen. Mocht dit anderen tot jaloersheid verwekken. O, welk een rijke schat voor de hemel bergt die stille dodenakker van Oud-Alblas. Ik ken daar veel namen. Anderen nog veel meer dan ik. Maar de oogst ten dage des oogstes zal heerlijk zijn.’
Brieven aan Fijgje Bons en Jaantje Vlot
Bloot schrijft met enige regelmaat aan ‘de geliefde zusters Fijgje Bons en Jaantje Vlot.’ Maar ook aan Aaltje Vlot, de moeder van Jaantje Vlot en waarschijnlijk aan Marie Vlot, die de brieven in bezit had. Arie Bloot schrijft op 20 januari 1926: ‘Zo-even mocht ik in dank uw letteren ontvangen en was blij iets van u te horen. Ik ben nu zo ver dat ik in de huiskamer zit. Naar buiten kan ik nog niet. In mijn ongesteldheid heb ik dag en nacht gemakkelijk mogen liggen. Aangename herinneringen uit de gemeenschap der heiligen soms van 60 jaar geleden en overdenkingen uit Gods Woord en ook leringen die mij duister waren. Davids bede: Maak mijne voetstappen vast in uw Woord, leer mij Uwe inzettingen, is ook altijd mijne begeerte geweest.’ Bloot vervolgt: ‘Nu werd op zekere nacht mijn geest beziggehouden met Openbaring 8 vers 1. Nooit had ik van dat Woord een goede verklaring gehoord of gelezen en altijd had ik dat woord beschouwd als een verborgenheid, die de Heere voor Zich hield. Maar nu werd de begeerte naar de verklaring zo sterk dat ik de Heere naar de verklaring vroeg, omdat Hij Zelf het ons had gemeld. En de Heere verhoorde mijn gebed, en gaf mij licht in deze duistere regelen.’ Openbaring 8 vers 1 luidt als volgt: ‘En toen Het het zevende zegel geopend had, werd er een stilzwijgen in den hemel, omtrent van een halfuur.’
De Eerste
In zijn brief van september 1926 – nu aan Fijgje Bons en Aaltje Vlot samen – schrijft Arie Bloot: ‘Moge uwe vriendschap en liefde blijven.’ Vanaf deze tijd schrijft Bloot jaarlijks meerdere brieven voor hen beiden tegelijk. De brieven worden afwisselend naar Fijgje in Bleskensgraaf of Aaltje in Oud-Alblas gestuurd, maar zijn voor beiden bedoeld. In deze brief gaat Bloot in op de woorden ‘Ik ben de Alpha en de Omega, de Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde.’ Hij schrijft: ‘Er ligt een eeuwige behoudenis in deze woorden voor elk persoon en voor de gehele Kerke. Ja voor de gehele wereld van welke 1 Johannes 2 vers 2 spreekt. Elk levend gemaakt kind van God weet en erkent, dat de Heere de Eerste geweest in om de verlorenen op te zoeken. Ieder wil gaarne belijden: als de Heere niet de Eerste was geweest om mij op te zoeken, zou ik nooit de Heere gezocht of gevonden hebben. Als de Heere niet de Eerste was geweest om mij aan mijne zondigheid en verlorenheid te ontdekken, zou ik nooit mijn schuldigheid en verdoemelijkheid geweten, veel minder beleden hebben. Als de Heere niet de Eerste was geweest om Zijn Zoon in mij te openbaren, zou ik nooit Jezus als mijn Zaligmaker hebben. Als de Heere niet de Eerste was geweest om van verzoening tot mij te spreken, zou ik nooit aan Gods verzoenende liefde kennis gehad hebben. Als de Heere niet de Eerste was geweest om mij kennis te geven van mijn aandeel in Adams val, zou ik nooit Psalm 51 vers 7 verstaan en beleden hebben. Als de Heere niet de Eerste was geweest om mijn blinde ogen te openen, zou ik nooit geweten hebben dat ik blind was en ziende moest gemaakt worden. Als de Heere mij niet aan mijn ellende, armoede, blindheid, jammerlijkheid, naaktheid had ontdekt, zou ik altijd in die waan gebleven zijn van rijk en verrijkt te wezen en geens dings gebrek te hebben.’
Gebedsverhoring
Uit de brief van 1 februari 1927 blijkt dat Arie Bloot tussentijds ook brieven geschreven heeft: 26 december 1926, drie dagen daarna ook één en op 20 januari 1927. Deze ontbreken helaas. Arie Bloot moet erkennen dat zijn gezichtsvermogen, geheugen en levenskracht aan het minderen zijn. In deze brief deelt hij de geliefde zusters een gebedsverhoring mee uit 1921. Zijn zoon Nies behaalde zijn onderwijsakte en Arie heeft de Heere gebeden of hij een plaats mocht krijgen in Leerdam, want dan zou hij thuis kunnen slapen. Bloot schrijft dan: ‘We zouden hem dan in mijn laatste dagen des nachts en des zondags helemaal bij me kunnen hebben. De bede heeft de Heere genadiglijk verhoord.’ De beide scholen waren overvol en het bestuur besloot nog een derde school te bouwen. Voor deze school is Nies benoemd, terwijl het een tijd was dat niemand zonder ervaring snel werd aangenomen. ‘Dit is van den Heere geschied, de Heere heeft mijn gebed willen verhoren.’
Levenseinde
De laatste jaren van zijn leven krijgt Arie Bloot te maken met vermindering van krachten en ook van zijn gezichtsvermogen. Zijn overlijden komt op 29 januari 1936. Op zijn rouwkaart staat: ‘Heden in Jezus ontslapen onze lieve Vader Arie Bloot.’ Op zaterdag 1 februari vindt de begrafenis plaats. Het zal geweest zijn op de Oude Algemene Begraafplaats aan de W. de Vries Robbéweg. Helaas is het graf van hem en zijn vrouw niet meer aanwezig.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2023
Oude Paden | 64 Pagina's
