Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Verloren Riet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Verloren Riet

Ingezonden

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eén van de mooiste en zeker één van de bekendste gedichten van de vlaamse pastoor-dichter Guido Gezelle is wel: „O 't ruischan van het ranke riet". Dit gedicht werd in 1857 geschreven, de grote dichter van toen 27 jaar. Nu, in 1969, roept het gedicht minstens zoveel i op, dan ten tijde dat het werd geschreven.

Reeds in de eerste strophe vraagt Gezelle (bij het aanhoren van het veelal weemoedig klinkend geruis van het riet)

„O wist ik toch uw droevig lied."

Gezelle vorste. Gezelle zocht naar een antwoord maar dat kon alleen verkregen worden door steeds meer te luisteren naar dat zuiver natuurgeluid van riet dat reeds door een zeer zwakke wind direkt in beweging wordt gebracht. Het gedicht gaat zo verder:

„Wanneer de wind voorbij u voert En buigend uwe halmen roert, Gij buigt, ootmoedig nijgend, neer. Staat op en buigt ootmoedig weer. En zingt al buigen 't droevig lied, Dat ik beminne, o ranke riet!" Ja, „o wist ik toch uw droevig lied!"

Gezelle was een heel groot natuurliefhebber en wat daar meestal mee samengaat; de dichter was ook een kenner van het natuur gebeuren. Zijn expressies wijzen daar op. Gezelle hoorde het ruisen dan ook

Gezelle hoorde het ruisen dan ook aan als een taal. Voor velen moet echter een taal worden vertolkt alvorens deze wordt verstaan.

Meer dan ooit kan ook nu de vraag gesteld worden:

„O 't ruischan van het ranke riet". Dit gedicht werd in 1857 geschreven, de grote dichter van toen 27 jaar. Nu, in 1969, roept het gedicht minstens zoveel i op, dan ten tijde dat het werd geschreven. Reeds in de eerste strophe vraagt Gezelle (bij het aanhoren van het veelal weemoedig klinkend geruis van het riet) „O wist ik toch uw droevig lied." Gezelle vorste. Gezelle zocht naar een antwoord maar dat kon alleen verkregen worden door steeds meer te luisteren naar dat zuiver natuurgeluid van riet dat reeds door een zeer zwakke wind direkt in beweging wordt gebracht. Het gedicht gaat zo verder: „Wanneer de wind voorbij u voert En buigend uwe halmen roert, Gij buigt, ootmoedig nijgend, neer. Staat op en buigt ootmoedig weer. En zingt al buigen 't droevig lied, Dat ik beminne, o ranke riet!" Ja, „o wist ik toch uw droevig lied!" Gezelle was een heel groot natuurliefhebber en wat daar meestal mee samengaat; de dichter was ook een kenner van het natuur gebeuren. Zijn expressies wijzen daar op. Gezelle hoorde het ruisen dan ook aan als een taal. Voor velen moet echter een taal worden vertolkt alvorens deze wordt verstaan. Meer dan ooit kan ook nu de vraag gesteld worden: „O wist ik toch uw droevig lied."

Ik ben me er van bewust dat ik nu met dit gedicht een richting in ga die Gezelle zelf toen gelukkig niet kon ingaan. Als de natuurliefhebber heden ten dage langs sloten, langs oude vaten bij boerderijen of langs havens gaat, och wat er dan nog aan riet over is, is nog maar zo weinig dat het ruisen spoedig geheel zal zijn verstomd. Want wat er nog over is staat ook bij

Want wat er nog over is staat ook bij de cdiemie ten dode opgeschreven. En wat doet de natuurliefhebber? Gezelle schreef toch:

„Dat ik beminne, o ranke riet!"

Protesteren haalt niets uit. Protesteren is trouwens uitgegroeid tot een bezigheid. Schrijven voor de krant, helpt dat iets? Ik weet het niet, maar wel weet ik dat het zo in de polder niet om aan te zien is.

Vele slootkanten en dreven zijn a.h.w. doodgeschroeid. En toch is dat niet bepaald noodzakelijk. Doodgesproeide sloot kanten hebben trouwens ook nadelen. Vooral inzakking van het talud vindt plaats. En natuurlijk niet te vergeten wat er verder aan levend organisme wordt gedood al is dat dan de opzet niet.

De tweede strophe van Gezelle's bekend geworden gedicht vervolgt:

„O 't ruischen van het ranke riet! Hoe dikwijls diwijls zat ik niet Nabij den stillen waterboord . .. ."

Hier schrijft de dichter tweemaal het woord dikwijls achter elkaar! Werd Gezelle dan zo door dat ruisen van het riet geïnspireerd? Om er zo dikwijls te zitten, om het ruisen zo dikwijls te horen? Toch is de dichter blij en tevreden dat hij er zitten kan en er mateloos genieten kan van de door cultuurwege onbedorven natuur.

Want in het derde couplet klaagt Gezelle er over door te zeggen:

„Hoe menig mens aanschouwt V niet." Erger nog:

„En hoort uw zingen harmonij Doch luistert niet en gaat voorbij! Voorbij alwaar hem t herte jaagt, Voorbij waar klinkend goud hem plaagt;

Maar uw geluid verstaat het niet O mijn beminde ruischend riet!"

Dit zijn regels die tegenwoordig even zo waarschuwend van inhoud zijn dan in 1857!

Ons kleine land wordt opgeslokt aan wegen, aan bouvsrterreinen en industrieterreinen. Flakkee is ook spoedig aan de beurt want er liggen een aantal plannen die van het Flakkeese land niet veel meer heel laten en het overige zal in natuurlijke zin ernstig worden verontrust. Ook het landschapsgezicht zal er door worden gerafeld.

Dit is niet tegen te houden. Andere belangen overheersen. Totdat het moment zal zijn aangebroken dat er geen natuurschoon meer over is. Geen vrij liggend natuurschoon. Dan zal er ook minder poëzie zijn. Shelheid en rythme zijn begrippen ge

Shelheid en rythme zijn begrippen geworden die ons reeds beheersen. Echte natuurliefhebbers worden soms voor dromers of dwalingen uitgemaakt maar het is o.a. de ziel van Gezelle die de rijkdom van de natuur toen reeds vertolkte. Want Gezelle gaat verder:

„Nochtans, o ruischend ranke riet, Vw stem is zoo verachtelijk niet! Dan roept hij immers uit: „God schiep den stroom.. God schiep uw stam!"

Zo is het! Hoe men het ook bekijkt de wereld is een Schepping. Die Schepping is mooi, wonderlijk mooi en boeit elk moment van de dag. Gezelle toch zat dikwijls dikwijls nabij

Gezelle toch zat dikwijls dikwijls nabij den stülen waterboord! Elk mens wordt zonder meer tot de natuur aangetrokken doch niet afgewend. Hoe onbegrijpelijk is het dan ook nu dit toch gaat gebeuren. De natuur is niet berekend op de lafheid van het alles verdelgend chemisch middel. Het moet mij weer eens van het hart dat juist de vele en kundige agrariërs van onze streek (die niet zonder liefde voor de natuur kunnen zijn) in een zo'n grote mate diezelfde natuur vernietigen!

Ondanks het zo langzamerhand slaafse gebruik van alle mogelijke middelen dat het principe van het natuurlijk evenwicht ontneemt, blijft men spreken van woonldimaat en leefbaarheid.

Daar ligt alleen maar angst in opgesloten. Reeds eerder schreef ik in Eilanden-nieuws „dat de Schepping wordt aangetast".

Gezelle sprak: de mens gaat voorbij het riet,

„Voorbij waar klinkend goud hem plaagt."

Verondersteld wordt dat het oneconomisch zou zijn als men geen vergif (meer?) zou gebruiken. Maar moet dat dan zo ongebreideld? Op plaatsen waar het in 't geheel niet hoeft? Waar het gewas te velde niets mee uitstaande heeft?

In sloten, op dreven mag zelfs daar de natuur niet vrij meer zijn? Het is zo jamnaer dat de mens zo snel voorbij die sloten gaat. Tempo, niet waar! Wat heb je aan dat fluitekruit, aan lissen en papavers. Wat geef je nou om eisen en om wUgen of om meidooms.

„Ik weet niet hoe een lijster zingt", is een vaak gehoorde opmeridng, maar iets van een excuus klinkt er altijd wel in door!!!

Gezelle schrijft dan ook:

„O neen toch, ranke ruischend riet. Mijn ziel misacht uw tale niet; Mijn ziel, die van den zelven God 't Gevoel ontving, op Zijn gebod, 't Gevoel dat uw geruisch verstaat. Wanneer gij op en neder gaat: O n&en, o neen toch, ranke riet. Mijn ziel misacht uw tale niet!

Laten wij daarom zeker niet minachtend doen over het verlies aan natuurschoon.

Gezelle komt tenslotte met een conclusie op zijn persoonlijke omstandigheden. Hij vraagt God:

„Verwerp toch ook mijn klachte niet: Ik! arme, kranke, klagend riet!

Zo zou het ook beter zijn dat klachten van natuurliefhebbers zouden worden aangehoord en niet worden verworpen door een nieuwe bestelling aan chemisch spul.

Met dank aan de redaktie,

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juli 1969

Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's

Het Verloren Riet

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juli 1969

Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's