Van een herder en een koning
Kerstfeest met Tolstoj
Waar zie je God? Het is een vraag van veel jongeren en ook van ouderen: wat zie je nu van God in deze wereld van haat en nijd, van oorlog en terreur? De Russische schrijver Leo Tolstoj (1828-1910) komt ons daarin tegemoet met een mooi verhaal.
In een ver land leefde eens een koning die aan het eind van zijn leven wat zwaarmoedig werd. “Kijk”, zei hij, “nu heb ik in mijn hele leven alles al meegemaakt wat een mens kan beleven, en van alles gezien en gehoord. Maar er is er Een die ik nog nooit heb gezien: God. En Hem zou ik ook zo graag willen zien.” Daarom gaf hij bevel aan alle ministers, wijze mannen en hovelingen om hem God te laten zien. Niemand wist raad, maar toen kwam er een herder van het veld. “Mag ik het antwoord geven?” De koning stemde in. De herder bracht hem naar het open veld en wees naar de zon. “Kijkt u eens omhoog!” De koning sloeg de ogen op, maar de schittering was zo fel, dat hij knipperde met zijn ogen, het hoofd boog en de ogen sloot. “Wil je dat ik blind word?” brieste hij. “Maar majesteit”, zei de herder, “de zon is nog maar een zwakke afglans van de grootheid en majesteit van God, een klein vonkje van zijn vlammend vuur. Hoe wilt u dan met uw zwakke, tranende ogen God zelf zien? Zoek Hem met andere ogen!”
Dit antwoord viel in goede aarde bij de koning; “Ik zie dat je een wijs man bent. Daarom nog een vraag: Wat was er voor God er was?” De herder dacht even na en reageerde: “Ik hoop niet, dat u boos wordt, majesteit, maar… begint u eens te tellen.” De koning begon: “1,2,3…” “Nee, nee”, onderbrak de herder hem, “niet zo, maar begin met wat er vóór 1 komt”. En dus begon de koning terug te tellen: “-1, -2. -3”… “Inderdaad”, zei de herder, “zo kunt u eindeloos doorgaan, tot in het oneindige toe. Zo is ook God oneindig en eeuwig. Van eeuwigheid tot eeuwigheid is Hij God”.
Dit tweede antwoord stond de koning nog beter aan. “Nu nog mijn derde vraag: Wat doet God eigenlijk?” Toen de herder zag dat het hart van de koning al wat zachter geworden was, zei hij: “Om op deze vraag te antwoorden, vraag ik u om onze kleren met elkaar te verwisselen.” De koning legde zijn hermelijnen mantel en kroon af en bekleedde daarmee de herder. Zelf trok hij de vuile kleren van de herder aan en hing de herderstas om de schouder. De herder ging op de troon zitten, nam de gouden scepter van de koning en wees de koning daarna zijn plaats onderaan de troon.
“Ziet u, o koning, dat doet God nu ook! Hoogmoedigen vernedert Hij en nederigen verhoogt Hij…” De koning was er stil van. Plotseling keek hij op en zei: “Nu zie ik iets van God! Nu zie ik wie God is en wat Hij doet!”
Hoe vieren wij Kerstfeest? Zou die herder ons verder kunnen helpen?
Het eerste antwoord attendeert ons op de grote distantie tussen God en ons. Niemand kan God zien en in leven blijven (Ex. 33:20). Hij is nog schitterender en verblindender dan de zon. God is zelfs een verterend vuur (Hebr. 12:29). Hebben wij niet soms een te gemoedelijk, te genivelleerd Godsbeeld? Hij is de Heilige, de Verhevene. Wie als Mozes en Jesaja geconfronteerd wordt met zijn heiligheid, ervaart iets van vrees en huiver. Dat was ook de reactie van de herders in de kerstnacht, toen de glorie van de Here hen omscheen: zij werden zeer bevreesd (Luc. 2:9). Ook het tweede antwoord van de herder wijst in die richting: God is de Eeuwige, van eeuwigheid tot eeuwigheid is Hij God (Ps. 90:2). Joost van den Vondel heeft dat onovertroffen vertolkt in zijn Kerst-rei:
Wie is het, die zo hoog gezeten
zo diep in ’t grondeloze licht
van tijd noch eeuwigheid gemeten
bestaan kan zonder tegenwicht?...
Dat is God! Oneindig, eeuwig Wezen…
Heilig, heilig, nog eens heilig,
driemaal heilig: eer zij God.
Buiten God is ’t nergens veilig.
(Gez. 422, Liedboek voor de kerken)
Juist tegen de achtergrond van de heiligheid en eeuwigheid van de soevereine God komt het grote wonder van kerst des te stralender uit.
De Eeuwige komt in de tijd, de Hemel daalt neer op de aarde, God wordt mens, het Woord wordt vlees. God daalt neer in de krochten van onze wereld, in de diepten van menselijke schuld en tragiek, in de angst en benauwdheid van de schuilkelders. Dan mogen wij Hem met andere ogen zien, in Jezus Christus, in zijn liefde, in zijn genade, in zijn ontferming.
En dan kijken we naar het derde antwoord van de herder uit Tolstoj’s verhaal: Hij ruilt met ons. De Koning wordt een kind; het Kind in de kribbe wordt een Knecht aan het kruis. Door de vernedering heen plaveit
Hij voor ons de weg naar de vergeving en verhoging.
Hij ruilt met ons op vreemde wijs;
Hij neemt ons vlees en bloed
en geeft ons in zijns Vaders huis
Zijn eigen overvloed.
Hij wordt een knecht en ik een heer;
wat win ik veel daarbij!
Waar vindt men zoveel gulheid weer
als Jezus heeft voor mij!
(Gez. 147)
Dat is het wat Paulus ‘genade’ noemt: verrassend en onvoorstelbaar. Zondaren ontvangen vrijspraak, moedelozen worden opgericht. En … een herder wijst de weg … de weg naar Bethlehem (Luc. 2:15).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 december 2023
Ecclesia | 12 Pagina's
