Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De �vijf nieten� van Kohlbrugge

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De �vijf nieten� van Kohlbrugge

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

WWanneer de naam van de achttiende-eeuwse predikant Schortinghuis 1 valt, dan wordt vrijwel in een adem zijn boek Het innige Christendom genoemd. Dit boek 2 is bekend geworden vanwege de ‘dierbare vijf nieten’: ‘ik wil niet, ik kan niet, ik weet niet, ik heb niet en ik deug niet.’ Wat minder bekend, misschien zelfs wel verrassend, zijn de ‘vijf nieten’ van Kohlbrugge: ‘ik ben niets, ik kan niets, ik deug tot niets, ik heb niets en ik wil ook niets.’ Deze woorden klonken op 20 mei 1872, Tweede Pinksterdag, vanaf de kansel in Elberfeld toen Kohlbrugge mediteerde over Psalm 45. 3 Omdat Kohlbrugge vrijwel dezelfde ‘nieten’ opsomt als Schortinghuis, is het zo goed als zeker dat hij deze gevleugelde woorden aan hem heeft ontleend. Het komt een enkele keer voor dat Kohlbrugge in zijn kanselwerk een andere theoloog aanhaalt, maar hem niet met name noemt. Een voorbeeld is een passage uit een catechismuspreek waarin Kohlbrugge Comrie citeert zonder hem te noemen. 4 In dit geval zou hij Schortinghuis op het oog hebben.

Deze opmerkelijke woorden zouden de indruk kunnen wekken dat er sprake is van een analogie tussen deze twee predikanten.

De theologische opvattingen van Schortinghuis, die in de natijd van de Nadere Reformatie leefde, leren we kennen in Het innige Christendom dat in 1740 verscheen. Het bestaat uit 25 samenspraken, waarin achtereenvolgens diverse ‘personen’ aan het woord komen: geoefende, begenadigde, kleingelovige en onbegenadigde. Aan de hand van deze sprekers weet de lezer wat deze mensen voorstaan. In feite vertegenwoordigen deze vier sprekers de stadia uit het leven van de schrijver. Juist het beleven en het ervaren van het geloof was voor Schortinghuis een aangelegen punt. Hij spreekt uitvoerig over de ‘gestalten’ van een christen, waarmee hij bedoelt de gesteldheden van een gelovige tijdens de ervaringen van Gods genade. De innige christen wordt voortdurend geslingerd tussen geloof, ongeloof, aanvechting en bekommernis. Schortinghuis’ prediking had een emotioneel karakter waarbij nogal eens tranen vloeiden. Hij achtte het een groot voorrecht als een predikant ‘zijne predikatiën met tranen mag nat maken’. 5 Zijn kanseltaal doet sentimenteel aan: alles is zoet, gemoedelijk, bevindelijk, dierbaar; het gevoelsaspect neemt een belangrijke plaats in. Zo kwam Schortinghuis tot de ‘dierbare vijf nieten’ en leerde hij bij eigen ervaring en bevinding deze kennen: ‘ik wil niet, ik kan niet, ik weet niet, ik heb niet en ik deug niet.’ Hij voegde hier een vijftal Bijbelse bewijsplaatsen aan toe: Psalm 81:12; Johannes 15:5; Spreuken 30:2,3; Psalm 102:18 en Romeinen 7:18. 6

Met deze vijf nieten tekent Schortinghuis de diepe ernst van ons verloren bestaan, een ontstellende realiteit. Alleen, wanneer hij deze dierbaar noemt, dan zou zomaar onbedoeld de indruk gewekt kunnen worden dat we er nog bij zouden kunnen leven.

Kohlbrugge brengt deze vijf nieten ter sprake in een van zijn latere preken, namelijk in een Pinksterpreek over Psalm 45:1-12. In deze preek schildert Kohlbrugge de schoonheid van de Koning: Gij zijt veel schoner dan de mensenkinderen; het gaat hier over een schoonheid die nooit veroudert. Hij stelt dan de vraag: wat is schoon? En dan klinken de paradoxale woorden: ‘Dit is schoon: als men moedeloos neerligt, en hopen moet, waar niets te hopen is, en nu van Boven een woord, een woord van leven, in het verslagen hart gesproken wordt, waarvan men weet: het is niet het woord van een mens, maar van mijn Koning.’ Een volheid van genade, die vrede en vreugde schenkt is uitgestort in zijn lippen.

Al mediterend komt Kohlbrugge aan bij vers 7 waarin gesproken wordt over een scepter der rechtmatigheid: ‘De scepter van deze Koning is vreselijk voor alle Hamans, maar kostelijk als God hem toereikt aan een arme Esther, die ten dode verkocht is.’ Hij stelt dan aan de gemeente de vraag of zij deze scepter kent. Wanneer het antwoord ja is ‘dan bent u ten dode opgeschreven geweest; het was u dan verboden – door wien, zeg ik niet – om tot de Koning te gaan. We komen dan voor een keus te staan.’ En dan klinken vervolgens de vijf nieten vanuit de diepte, maar gelijktijdig daarop dringt het geloof door met een jubeltoon: ‘Welaan, Heere Jezus, ik ben niets, ik kan niets, ik deug tot niets, ik heb niets en ik wil ook niets, - maar ik waag het in Uw Naam! Ik heb gehoord, dat, wie Uw Naam aanroept, zalig zal worden. Zo roep ik dan Uw Naam aan! Ik vat Uw scepter aan en kus hem! Het moet toch goed uitkomen. Leid U mij nu, zoals U wilt! Ik ga met U, U dierbaar Lam, door bezaaide en onbezaaide landen, ik ga met U door kruis en nood, door lijden en aanvechting heen. Ik kus Uw scepter, U bent een barmhartig Koning.’

Opvallend is dat Kohlbrugge het woordje dierbaar niet gebruikt bij het opsommen van de vijf nieten; integendeel, dierbaar is voor hem het Lam Gods: ‘U dierbaar Lam’!

M.J.A. de Vrijer, die een sympathieke studie heeft geschreven over Schortinghuis 7 , schaart Kohlbrugge onder de analogieën van Schortinghuis. Het is de vraag of we Kohlbrugge recht doen met deze vergelijking. In zekere zin is Kohlbrugge een bevindelijk theoloog waarbij het gevoelsaspect in zijn prediking niet ontbreekt, maar theologisch gaan de wegen uiteen. A. de Reuver stelt terecht: ‘Hem een analogie van Schortinghuis te noemen heeft een al te smalle basis’. 8 Dat komt omdat Kohlbrugge andere accenten legt dan Schortinghuis. Bij de Elberfelder staat het heil in Christus centraal in zijn verkondiging: de rechtvaardiging van de goddeloze. Deze reformatorische notie staat bij Schortinghuis op de achtergrond, de verinnerlijking, een leven bij gevoel en kenmerken is voor hem gezaghebbend. Het steunen op Gods beloftewoord, het nochtanskarakter van het geloof wordt bij Schortinghuis verdrongen door het steunen op eigen bevindingen, op het ‘ervaren des geloofs’. Met andere woorden: ‘Bij Schortinghuis is er het heimwee naar de gevoelige geloofsrelatie, bij Kohlbrugge het voortdurende nochtans.’ 9 Alle accent valt dan op wat de Heilige Geest de gelovige gevoelsmatig laat ondervinden. Dat geldt ook voor de zekerheid van het geloof. Schortinghuis rekent deze niet tot het wezen van het geloof zoals dit bij Kohlbrugge wel het geval is, het gaat hem om de echtheid van eigen bevinding. Hij is op dit punt ambivalent; de zekerheid is bij hem een plus die bij het geloof komt. K. Exalto concludeert: ‘Is het wonder dat nergens in Schortinghuis’ boek een klaar getuigenis omtrent de rechtvaardiging van de goddeloze wordt vernomen? Een leven bij gevoel en kenmerken weerhoudt van een restloos vertrouwen op Jezus Christus en zijn gerechtigheid, de zijne alleen.’ 10 Resumerend moet gezegd worden dat er sprake is van een theologisch klimaatverschil tussen deze twee theologen. De een keert zich tegen een geobjectiveerd christendom en de ander tegen een gesubjectiveerd christendom. 11

Hoe Kohlbrugge over Schortinghuis dacht, ben ik niet tegengekomen in de Kohlbrugge-correspondentie, wel zijn gedachten over de predikanten Myseras en Van der Groe. Op 29 mei 1842 schreef 12 Kohlbrugge aan Steven de Clercq: ‘Myseras heeft veel opgang gemaakt en is nog bij velen in achting, ik zal u nader op antwoorden, het is te lang geleden dat ik het las, denk dat het op afgoderij uitloopt, even als de Groe’s toetsteen, hoewel er geduchte waarheden in staan, die beiden mannen offerden en rookten ook op de hoogten’. Of Kohlbrugge dit ook over Schortinghuis gezegd zou hebben, blijft in het ongewisse.

Ondanks de verschillen tussen deze twee theologen vermoed ik dat Kohlbrugge zich zeker zou kunnen vinden in dit pastorale woord van Schortinghuis wanneer hij een zondaar wijst op Christus: ‘Ik ben zo’n zondaar, hoe kan ik het wagen tot zo’n weergaloos heilige Christus te naderen; wil Hij mij hebben en aannemen?’ – ‘Maar zou u zo wel vragen, wanneer u in het uiterste gevaar was van te verdrinken en iemand van aanzien en gezag u een machtige hand reikte om u er uit te rukken, – zou u schromen de hand van een aanzienlijke als middel tot uw hulp ter behoudenis aan te grijpen, omdat die persoon te hoogstaand en indrukwekkend is? Jezus wil u hebben op zijn eigen voorwaarden. Is het u in waarheid om Hem te doen? Wenst u helemaal zonder iets, om niet, alleen in de gekruisigde Heiland gevonden te worden, zo zal Jezus, het wel met u menende en ernstig toeroepen: Wie tot Mij komt zal ik geenszins uitwerpen.’ 13

Kohlbrugge noemt ons gelukkig wanneer we tot God naderen, wij zullen dan ‘ondervinden en belijden dat het Woord van de Here waar is: Die tot Mij komt, zal ik geenszins uitwerpen.’ 14

H. Boele, Hendrik-Ido-Ambacht

Noten

1 Wilhelmus Schortinghuis, Winschoten, 23-2-1700 - Midwolda, 20-11-1750.

2 Het innige Christendom tot overtuiging van onbegenadigde, besturing en opwekking van begenadigde zielen, in deszelfs allerinnigste en wezenlijkste delen gestaltelijk en bevindelijk voorgesteld in samenspraken, Nijkerk 1858.

3 Amsterdamsch Zondagsblad 1895, nr. 22, 23.

4 H.F. Kohlbrugge, De eenvoudige Heidelberger, Houten 2018, pag. 30.

5 Het innige Christendom, pag. 125.

6 Het innige Christendom, pag. 349.

7 M.J.A. de Vrijer, Schortinghuis en zijn analogieën, Amsterdam 1942.

8 A. de Reuver, Bedelen bij de Bron, Kohlbrugge’s geloofsopvatting vergeleken met Reformatie en Nadere Reformatie, Zoetermeer 1992, pag. 171.

9 A.w., pag. 171.

10 K. Exalto, Wilhelmus Schortinghuis (1700-1750), in: T. Brienen e.a., De Nadere Reformatie: beschrijving van haar voornaamste vertegenwoordigers, Zoetermeer 1986, pag. 259.

11 A. de Reuver, Bedelen bij de Bron, Kohlbrugge’s geloofsopvatting vergeleken met Reformatie en Nadere Reformatie, Zoetermeer 1992, pag. 224.

12 Archief Kohlbrugge port. 30 brief 11.

13 Het innige Christendom, pag. 307, 308.

14 Preek over Lukas 15:1-10, Amsterdamsch Zondagsblad 1896, nr. 27.


Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2019

Ecclesia | 8 Pagina's

De �vijf nieten� van Kohlbrugge

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2019

Ecclesia | 8 Pagina's