Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Samenspraak over de brief van Paulus (55a)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Samenspraak over de brief van Paulus (55a)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat zullen wij dan zeggen dat Abraham, onze vader, verkregen heeft naar het vlees? Romeinen 4:1

HOPENDE: Hoe de mens zalig wordt, leert ons geheel de Schrift zeer duidelijk. De Bijbelheiligen zijn er ons tot een voorbeeld in gesteld. En Abraham, de vader der gelovigen, kan ons daarin zeker tot een voorbeeld worden gesteld. De Joden beroemden er zich gaarne op dat zij Abrahams zaad mochten zijn. We kunnen dan ook wel begrijpen dat de apostel nu juist Abraham tot een voorbeeld stelt. Wat ons ook op moet vallen, dat is, dat de apostel hier niet over Abram, maar over Abraham spreekt. We moeten er erg in hebben dat de naam Abraham hem bij de instelling van de besnijdenis is gegeven, zoals we dit in Genesis 17 beschreven kunnen vinden. Maar in vers 3 van dit hoofdstuk zegt de apostel: Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid. Dan grijpt de apostel terug naar wat we lezen in Genesis 15. Daar wordt nog over Abram gesproken. We lezen daar, dat de Heere Abram uitleidde naar buiten en tot hem zeide: Zie nu op naar den hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn. En dan lezen we: En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. Dus al droeg hij nog de oude naam, zijn geloof werd hem gerekend tot gerechtigheid.

De apostel noemt hem hier echter bij zijn nieuwe naam. Bij God had hij al een nieuwe naam, ook al droeg hij nog de oude naam. Het is het oogmerk van de apostel in dit hoofdstuk, om Abraham tot een duidelijk voorbeeld ervan te stellen, dat men niet uit de werken, maar door het geloof gerechtvaardigd wordt. De gerechtigheid van Christus is hem al door God toegerekend toen hij nog niet besneden was. De Joden mochten zich op hun besnijdenis beroemen als het teken van Abrahams zaad te zijn, maar die besnijdenis deed hen geen deel hebben aan een gerechtigheid waarmee zij voor God konden bestaan. Met al dat zich beroemen op de besnijdenis, misten zij het geloof van Abraham.

UITZIENDE: Dit is nu juist het voorname punt waar de apostel in geheel dit hoofdstuk de volle nadruk op zal leggen. Abraham is uit het geloof gerechtvaardigd geworden. Ook niet om zijn geloof. Het geloof als een werkzame daad van de mens komt in de rechtvaardigmaking niet in aanmerking. Het geloof doet juist van alle eigen werk en waardigheid afzien. Maar zo wordt men dan ook uit genade zalig, door een geschonken geloof. Als dat geloof ons niet door God geschonken wordt, blijven we altijd op een werkheilige grond vastzitten.

Als we de leer die de apostel in de Romeinenbrief zo krachtig verdedigt, door genade zullen mogen leren verstaan, dan zullen we er bevindelijk achter komen, dat we buiten een geschonken geloof altijd iets bij onszelf blijven zoeken wat er niet is. Dat doet de ziel in duisternis verkeren, want men kan niet geloven dat de zaligheid aan zulk een on- en wangestaltelijkheid als die men bij zichzelf waarneemt, kan verbonden zijn. Men moet zichzelf maar veroordelen en kan niet geloven, dat men niet als een mens met aangename gestalten, maar als een goddeloze door God gerechtvaardigd wordt.

Maar nu wordt Abraham hier tot een voorbeeld gesteld tot veroordeling van een werkheilige Jood en tot bemoediging van een zich veroordelende ziel. Hierin is de apostel ook in een zuiver Schriftuurlijk spoor, want in Jesaja 51 lezen we zo opmerkelijk: Hoort naar Mij, gij die de gerechtigheid najaagt, gij die den HEERE zoekt; aanschouwt den rotssteen, waar gijlieden uit gehouwen zijt, en de holligheid des bornputs waar gij uit gegraven zijt. Aanschouwt Abraham, ulieder vader, en Sara, die ulieden gebaard heeft; want Ik riep hem, toen hij nog alleen was, en Ik zegende hem en Ik vermenigvuldigde hem.

Wat de Heere daar zegt, was tot vertroosting van het ware Israël Gods. Dat volk kon in die tijd ook niet de minste verwachting hebben als het op zichzelf en op de uitwendige omstandigheden zag. Alles lag zo verzondigd aan de zijde van het oude bondsvolk. Het getal der ware gelovigen was klein geworden. En nu wordt daar een volk aangesproken dat de gerechtigheid najaagde. Maar dat mocht dat volk op een rechte wijze doen. Er wordt dan ook niet alleen gezegd dat men de gerechtigheid najaagde, maar ook dat men de Heere zocht. Men moest echter goed weten hoe vrijmachtig God in Zijn handelen is. En daarin werd Abraham dat volk tot een voorbeeld gesteld.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 2024

De Wachter Sions | 12 Pagina's

Samenspraak over de brief van Paulus (55a)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 2024

De Wachter Sions | 12 Pagina's