Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lezen in de brief aan de Hebreeën (21)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lezen in de brief aan de Hebreeën (21)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zijn toegekomen aan hoofdstuk 9 van de Hebreeënbrief. Daarvan lezen we dit keer de verzen 1 tot en met 12. Zojuist, in hoofdstuk 8, ging het over het nieuwe verbond. Daarvan is Christus de Middelaar. Kostbare en heerlijke beloften behoren bij dat verbond. Zoals deze: “Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hun zonden en hun overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken” [8: 12]. Wat een wonder! Er is bij de Heere verzoening voorhanden voor verloren zondaren. Die is er niet zomaar gekomen. Daar moest veel voor plaatsvinden. In het nu volgende hoofdstuk 9 wordt dieper ingegaan op de Priesterdienst die deze verzoening heeft mogelijk gemaakt. Het is de bediening van Christus Jezus, wiens volmaakte offer een eeuwige verlossing heeft teweeg gebracht [9: 12].

Tot het oude verbond behoorde de cultus van het wereldlijk heiligdom, lezen we in vers 1. Daarmee wordt de vroegere tabernakel bedoeld. In de verzen die volgen wordt tot in detail beschreven hoe dat heiligdom – en later ook de tempel te Jeruzalem - was ingericht. Deze bestond zoals we weten uit de boeken van Mozes uit twee gedeelten. Het voorste gedeelte heette ‘het heilige’ en het tweede het binnenste heiligdom, ‘het heilige der heiligen’. We lezen welke voorwerpen daar naar het bevel van de Heere waren geplaatst [9: 2-4]. In het voorste gedeelte onder meer de zevenarmige kandelaar en de tafel der toonbroden. Achter het voorhangsel was het vooral de met goud overtrokken ark van Gods verbond die van grote betekenis was. Daarin bevonden zich de kruik met het manna, alsook de bloeiende staf van Aäron en de wetstafels van het verbond. Terwijl boven de ark de “cherubijnen der heerlijkheid” waren, “die het verzoendeksel beschaduwden” [9: 5].

De priesters die in het heiligdom dienden mochten binnen “de eerste tabernakel” komen [9: 6]. Ze moesten de kandelaar brandend houden en zorgen voor de toonbroden op de tafel. Maar het heilige der heiligen, “de tweede tabernakel” [9: 7] mocht alleen betreden worden door de hogepriester, en dat slechts één keer per jaar. De apostel duidt met deze woorden natuurlijk op de jaarlijkse grote verzoendag, die we beschreven vinden in Leviticus 16. Hij mocht deze allerheiligste ruimte alleen binnenkomen wanneer hij het bloed van het offerdier bij zich had. Dat bloed diende tot betaling voor de zonden zowel van hemzelf als voor “des volks misdaden.”

De apostel schrijft over deze dingen met grote eerbied. Het waren immers inzettingen van de heilige God Zelf. Ze waren aan het volk van Godswege opgelegd. Ze wezen de noodzaak van reiniging, verzoening en heiliging van het zondige volk bij God aan. Toch voegt hij er in de verzen 8-10 nadrukkelijk aan toe dat al deze aspecten van de Oud-Testamentische eredienst in wezen ontoereikend waren. Vers 8: “… waarmee de Heilige Geest dit beduidde, dat de weg des heiligdoms nog niet openbaar gemaakt was, zolang de eerste tabernakel nog stand had.” Met andere woorden: de weg naar het hemelse heiligdom waar God woont is ten diepste nog niet echt gebaand, zolang die eerste, tijdelijke tabernakeldienst nog van toepassing was.

De schrijver bedoelt ermee: er is een andere en betere bediening en een uitnemender Priester noodzakelijk. Heel het gebeuren op de grote verzoendag was niet meer dan een heenwijzing naar het priesterlijk werk van Hem die inmiddels gekomen is: de grote Hogepriester Christus. De vrije toegang tot het binnenste heiligdom kon slechts door Hem gebaand worden.

Nadat de apostel dus vanaf vers 1 uitvoerig stilstond bij de bediening van het aardse en zichtbare heiligdom – ongenoegzaam als ze was – vervolgt hij vanaf vers 11: “Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen (…) is eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeg gebracht hebbende.” De dienst in de tabernakel was niet meer dan een zwakke afschaduwing van Zijn volmaakte bediening. De beloofde en gekomen Christus heeft de dienst van de schaduwen vervuld door het hogepriesterlijk werk dat Hij heeft verricht. Door het offer van Zijn eigen bloed!

De verzen 11 en 12 van Hebreeën 9 vormen een soort climax van wat de apostel tot dusver heeft gezegd. Ze klinken als de trompetstoot waarin het verzoenend werk van de grote Hogepriester Gods wordt geproclameerd. Op een hoge toon en met welgekozen en inhoudsvolle woorden. Of om het nog anders te zeggen: deze twee verzen zijn als een diamant die de veelkleurigheid van het Borgwerk van Christus in grote heerlijkheid weerspiegelen. Het onderscheid met het priesterwerk van Aäron is groot. De apostel wijst op grote verschillen. De menselijke hogepriester verrichtte zijn werk in het aardse heiligdom, maar Christus is ingegaan in “de meerdere en volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt.” Aäron en de zijnen beschikten slechts over het bloed van bokken en kalveren, maar Christus offerde Zijn eigen bloed. Het was onder het oude verbond nodig dat de hogepriester elk jaar opnieuw verzoening deed, maar de offerdienst van de Heere Jezus behoefde slechts éénmaal plaats te vinden. De hogepriester, zelf ook zondaar zijnde, moest eerst voor zijn eigen overtreding offeren, maar Gods kerk heeft een Priester die volmaakt en heilig is. Zijn offergave komt geheel de Zijnen ten goede. Hij heeft voor haar “een eeuwige verlossing” teweeg gebracht. Aangaande dit offer mag vrijmoedig beleden worden dat de dood van de Zoon van God aan het kruis de enig geldende, ja, de volmaakte offerande en genoegdoening voor de zonden is. Ze is van oneindige kracht en waardigheid, overvloedig genoegzaam tot verzoening van de zonden van de gehele wereld. Op grond hiervan schrijft Paulus het op een andere plaats: “Laat u met God verzoenen!”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 januari 2022

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Lezen in de brief aan de Hebreeën (21)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 januari 2022

Bewaar het pand | 12 Pagina's