De Kerk Bij Kohlbrugge
IV. De Namen Van De Gemeente
3. De gemeente als stad Gods
In de inleiding op de preek over Psalm 48 wijst Kohlbrugge op vraag en antwoord 54 van de Heidelbergse Catechismus (Wat gelooft gij van de heilige, algemene, Christelijke Kerk?). "Dat wat deze prediking hoort en zich daaraan onderwerpt, heet Kerk, Kerk van Christus" Hier bedoelt Kohlbrugge duidelijk de zichtbare Kerk; hij noemt het de 'uitwendige' Kerk Na dieper te zijn ingegaan op de inhoud van het antwoord op de gestelde vraag van de Catechismus, legt hij Psalm 48 uit: de Gemeente van Christus als de Stad Gods. Dan wijst hij weer op het persoonlijke: het gaat erom, een eeuwig lidmaat te zijn van de Kerk die door Christus wordt vergaderd. Die Kerk wordt in Psalm 48 onder het beeld van een stad voorgesteld Kohlbrugge vraagt naar de plaats van deze stad. En dan IS het antwoord weer persoonlijk gericht: "Buig u in het stof en spreek: de stad Gods is, waar ik ben ( ...). Waar ligt dan deze stad, de stad van de grote Koning? Daar vloeit een diepe stroom, vol onrein water, daar is een duister dal, waar de zon niet schijnt; daar is het noorden en dreigt de stad te verslinden, — aan de zijde van het noorden ligt de stad van de grote Koning! ( ...) Onmiddellijk tegen het noorden, waar alle vijanden dreigen, daar is de stad, daar is zij op vaste en hechte fundamenten gegrondvest, en de Koning van deze stad is groot, is groter dan alle macht van wereld en hel!" Op de fundamenten van deze stad gaat Kohlbrugge in naar aanleiding van Psalm 87 "De grondslag ligt in de eeuwige werkelijkheid, in Gods vrije genade-verkiezing, m Zijn goddelijk raads besluit, in de raad des vredes die Hij van eeuwigheid gehouden heeft".
Het beeld uit Jesaja 26 (Jes. 26 : 1,2. "Wij hebben een sterke stad, God stelt heil tot muren en voorschansen. Doet de poorten open, dat het rechtvaardige volk daarin ga, hetwelk de getrouwigheden bewaart") moeten we zien tegen de achtergrond van de Ballingschap Jeruzalem is verwoest, maar, zo profeteert Jesaja, de stad zal weer herbouwd worden Daarin wijst hij naar het onzichtbare, eeuwige Jeruzalem, de Gemeente: "zo spreekt Jesaja ( ..) van de Gemeente na de komst van de Heere Jezus Christus m het vlees" Het "hebben" van een sterke stad gaat bij Kohlbrugge boven het zinnelijk - waarneembare uit Het IS een geloofszaak: "Al wandel ik ook eenzaam en verlaten door het dal der schaduwen des doods, wij hebben een vaste stad. (. ..) We moeten dit uitspreken met de vraag m het hart mijn ziel, gelooft gij het of gelooft gij het met, zo zal men eindelijk wel ervaren, dat men alles heeft wat men behoeft ( . .) Wij hebben die vaste stad m geestelijke zin. (. ) Vijanden trekken wel tegen haar op, maar zij is onoverwinnelijk Deze stad is de stad van het Lam Weet gij waaruit deze stad bestaat? Uit al de heiligen van de Heere Jezus tezamen, en hierop berust het geloofsartikel "ik geloof de gemeenschap der heiligen".
In het beeld van de Gemeente als een ommuurde, onneembare stad tekent Kohlbrugge, in navolging van 149 de Schrift, de vastheid en onvergankelijkheid van de Gemeente. Bovendien wijst dit beeld op de 'triumferende' Kerk, op het hemelse Jeruzalem; ook hierin vinden we eschatologische noties. Kohlbrugge wijst daarop in het begin van zijn verklaring van Jesaja 26, als hij de inwoners van deze stad vergelijkt met de honderd vier en veertig duizend op de berg Sion uit Openbaring 14. In deze preek legt Kohlbrugge de verbinding met het vorige beeld van de Gemeente vanuit Openbaring 21: ".... Kom herwaarts en ik zal u tonen de Bruid, de Vrouw van het Lam. (....) En hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende van God uit de hemel" (Openb. 21 : 9-11). Dat was de gedaante, waarin Johannes de Gemeente, de Bruid van het Lam zag: een grote stad.
4. De gemeente als kudde van de herder
Bij zijn 25-jarig jubileum als predikant van de Gemeente te Elberfeld zegt Kohlbrugge in een toespraak tot de jongeren: ".... Toen ik te Elberfeld kwam (....) ging ik naar de predikanten en zei: 'Mijne heren, ik ben gekomen terwille van de verstrooide schapen, waarmee ik sedert 1833 verbonden ben, die nu echter dwalen in de woestijn. Zij moeten verzameld worden, helpt mij daarbij!' ".
Het is niet vreemd, dat Kohlbrugge zich vaak bedient van het beeld van een schaapskudde met een herder. Het is een voluit bijbels beeld. In een preek over Johannes 10 : 27-30: "Het heeft onze Heere behaagd Zichzelf en Zijn Gemeente onder allerlei beelden ons voor te stellen. Eén der troostelijkste beelden is dat van een herder en zijn schapen en van hun wederzijdse betrekking tot elkander". We komen dit beeld tegen in de Psalmen (Psalm 23), bij de profeten (Ezechiel 34) en in de Evangeliën. In Johannes 10 wordt het beeld van kudde en herder vanuit verschillende invalshoeken belicht. Jezus is de grote Herder der schapen, of ook wel de Deur van de stal van de schapen. De ene keer valt het licht op de schapen zoals zij aan de herder zijn toevertrouwd, de andere keer op de herder, op zijn trouw of ontrouw, op het huurlingzijn of eigenaar-zijn. In dit beeld komt vooral de zorg voor de enkeling naar voren: de herder die het verloren schaap zoekt en vindt en thuisbrengt. Dat is het wat Kohlbrugge graag accentueert in dit beeld: de trouw van de Herder in de zorg voor de enkeling, maar dan een enkeling die tot de kudde behoort! Het gaat bij Kohlbrugge ook en vooral om gegeven schapen, getrokken door Woord en Geest. Niet eigenwillig, niet die van buiten inklimmen, maar die de stem van de Herder herkennen, die door de deurwachter worden opengedaan. Een kudde heeft de zorg van een herder nodig, ze moet geweid worden. Het weiden van de kudde noemt Kohlbrugge in een preek over 1 Petrus 5 : 2. Dat weiden gaat vanzelf als de herders maar erkennen dat de kudde niet van hen, maar van God is: "In tijden van nood en gevaar, van rampspoed en vervolging fluiten verstandige herders hun schapen de 45ste Psalm voor ....". De weide is niet zozeer de Gemeente, maar de weide is het Woord; dat is "de liefelijke oase m de zandwoestijn der wereld, waar de schapen veilig zijn. (....) Maar eerst de weide, dat is het Woord, dan de kudde, dan de opzieners der kudde."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1990
Ecclesia | 8 Pagina's
