Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Samenspraak over de brief van Paulus (21a)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Samenspraak over de brief van Paulus (21a)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

En gelijk het hun niet goedgedacht heeft God in erkentenis te houden, zo heeft hen God overgegeven in een verkeerden zin, om te doen dingen die niet betamen: Vervuld zijnde met alle ongerechtigheid, hoererij, boosheid, gierigheid, kwaadheid; vol van nijdigheid, moord, twist, bedrog, kwaadaardigheid; Oorblazers, achterklappers, haters Gods, smaders, hovaardigen, laatdunkenden, vinders van kwade dingen, den ouders ongehoorzaam; Onverstandigen, verbondsbrekers, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijken, onbarmhartigen; Dewelke, daar zij het recht Gods weten (namelijk dat degenen die zulke dingen doen, des doods waardig zijn), niet alleen dezelve doen, maar ook mede een welgevallen hebben in degenen die ze doen. Romeinen 1:28-32

HOPENDE: Elk mens, wie hij ook is, zal rechtvaardig om eigen schuld verloren gaan. Ook de heidenen zullen zich voor God niet kunnen verontschuldigen als zij voor Hem in het gericht gesteld worden. De Heere heeft elk mens een natuurlijke Godskennis gelaten, waar de heidenen ook duidelijk blijk van geven. Maar naar de ware God zoekt de mens niet. Wel is waar, dat de heidenen niet kunnen weten Wie de ware God is, daar zij buiten het licht van Gods Woord leven. Toch heeft de apostel gezegd dat zij niet te verontschuldigen zijn, omdat zij God kennende, Hem als God niet hebben ver-heerlijkt of gedankt. Alle kennis Gods is vrucht van de openbaring Gods. De inwendige of ingeschapen kennis wordt door de uitwendige of verkregen kennis versterkt. In de natuur openbaart God niet weinig van Zichzelf. Het houdt dan ook heel wat in, als de apostel in het 19e vers heeft gezegd: Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is; want God heeft het hun geopenbaard. God heeft zoveel van Zichzelf in de natuur geopenbaard, als de mens zonder Zijn Woord uit de natuur van Hem weten kan, zoals de kanttekening ons daarop wijst. De mens kan weten uit de natuur, dat God een zeer groot en onbegrijpelijk Wezen moet zijn. Daarom spreekt de apostel ook over Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid en alzo van Zijn onzienlijke dingen, die van de schepping der wereld aan uit de schepselen zijn te verstaan en te doorzien. De heidenen kunnen dus ook wel weten dat die God, Die zo Zijn grootheid in de natuur openbaart, niet voor te stellen is in de gelijkenis van een beeld van een verderfelijk mens en van gevogelte en van viervoetige en kruipende gedierten. Welk een ontering is het dan toch van God, waaraan ook de heidenen zich schuldig maken, als men Hem zo verlaagt, door Hem aan een mens en aan viervoetige en kruipende gedierten gelijk te stellen. Zo verandert men de waarheid Gods in de leugen. God doet dan ook geen onrecht, als Hij die heidenen daarom overgeeft aan oneerlijke bewegingen, zoals we daar de laatste keer ook al iets van hebben beluisterd uit de verzen 26 en 27.

De apostel gaat daarom dan nu ook verder met te zeggen: En gelijk het hun niet goedgedacht heeft God in erkentenis te houden, zo heeft hen God overgegeven in een verkeerden zin, om te doen dingen, die niet betamen. En dan geeft hij een opsomming van al de ongerechtigheden die onder de heidenen worden bedreven. Hij begint met te zeggen dat zij vervuld zijn met alle ongerechtigheid. En dan zegt de kanttekening dat die ongerechtigheid de fontein is, waaruit al de andere ongerechtigheden als beken vloeien. Er wordt een opsomming gegeven van zonden tegen de tweede tafel der Wet, als gevolg van de zonde tegen de eerste tafel der Wet.

UITZIENDE: Er is natuurlijk over al wat er door de apostel genoemd wordt, heel wat te zeggen. En vooral ook voor deze tijd zou het niet overbodig zijn, als we daar uitvoerig op zouden ingaan. Ik acht de jaarlijkse behandeling van de Catechismus zeer noodzakelijk, daar dan ook jaarlijks de aandacht gegeven wordt aan al die zonden die hier genoemd worden. De tijd die we beleven is van al die ongerechtigheid vervuld. Ons volk is niet anders dan een modern heidendom geworden. En dat, terwijl de Heere het licht van het Evangelie zo heerlijk hier op de kandelaar heeft doen schijnen. Maar waar komt men dan ook toe, als men de Waarheid versmaadt en verwerpt. De Waarheid is ook in ons land door ongerechtigheid ten onder gehouden. De leugen is de Waarheid gaan overheersen. Dit is niet iets van de laatste tijd. Onze vaderlandse kerk is reeds lang voor de Afscheiding in diep verval geraakt. De Waarheid werd niet meer verdragen. En nu heeft de Heere altijd nog bijzondere bemoeienissen met ons land en volk willen maken. Door alle scheuringen en afscheidingen heen, heeft de Heere steeds de Waarheid nog weer aan het licht doen komen. Dat wordt steeds maar niet gezien. Met al dat geredeneer over het verkeerde van de Afscheiding en over een repeterende breuk, houdt men de ogen gesloten voor het feit dat de Heere door al de aanslagen der hel heen, de zuiverheid van zijn Getuigenis aan het licht heeft willen brengen. En waar Zijn Woord zuiver verkondigd wordt, daar wordt geen ongerechtigheid gedoogd. Maar daarom kan men nu ook juist de Waarheid niet verdragen. De weg tot de zaligheid moet een beetje gemakkelijker zijn. Gods eer moet alzo niet voorop gesteld worden. De eerste tafel der Wet stelt de Waarheid voorop, met Gods eer daaraan verbonden. En die Waarheid begeert men nu juist niet. Zo komt men als vanzelf tot een eigenwillige godsdienst, waar de Heere zo tegen getuigt in de 50e Psalm. Die Psalm zegt duidelijk hoe zulk een eigenwillige godsdienst de zonden tegen de tweede tafel der Wet als vanzelf met zich meebrengt. We lezen immers in die Psalm: Dewijl gij de kastijding haat, en Mijn woorden achter u heenwerpt. Indien gij een dief ziet, zo loopt gij met hem; en uw deel is met de overspelers. Uw mond slaat gij in het kwade; en uw tong koppelt bedrog. Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder, tegen den zoon uwer moeder geeft gij lastering uit. Dit komt dus helemaal overeen met wat de apostel ons hier leert in Romeinen 1.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 januari 2023

De Wachter Sions | 12 Pagina's

Samenspraak over de brief van Paulus (21a)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 januari 2023

De Wachter Sions | 12 Pagina's