‘Zoek het bij uw Zielevrind’
De bundel ”Geestelijke lofzangen voor kinderen van de gereformeerde belijdenis” begint met zeven dialoog-gedichten. Daarin wisselen kinderen met elkaar van gedachten.
Het valt wel op dat er de hele bundel door alleen meisjes aan het woord komen of genoemd worden, maar geen jongens. Zag Ledeboer in zijn tijd wel jonge meisjes tot bekering en geloof komen, maar geen jongens? We kunnen er alleen maar naar gissen. Er is nog iets wat opvalt, en dat is de blijde toon die de overhand heeft: er is een blijde tijding, want er is een nodiging om tot Jezus te gaan.
In het eerste gedicht ”De blijde tijding” voeren Mietje, Roosje en Betje met elkaar een kort gesprek. Mietje spreekt Betje met vreugde aan, want Jezus heeft Betje ‘verkoren’, dus tot een kind van Hem gemaakt. Roosje voegt zich erbij en wenst ‘meisje-lief’ Betje ook geluk. Dan geeft Betje antwoord: ‘Nu ik Jezus heb in ‘t hart, kan ik al het aardsche missen’.
In ”Uitnoodiging om tot Jezus te gaan” geeft Mietje samen met Roosje een ‘lesje’. Het lesje is: ‘Zoekt het bij uw’ Zielevrind’, bij Jezus; Hij zegt immers: ‘komt tot mij, onder mijne heerschappij’, want dan ‘is het uwe ziele goed’. Roosje bevestigt dat en raadt aan: ‘Laat ons zaam naar Jezus gaan, Hij verstoot ons zeker niet, Die op kinders nederziet’. Dan nemen ze ‘zamen’ het woord: ‘Laat ons dan niet langer staan, maar te zaam naar Jezus gaan’. Betje blijkt meegeluisterd te hebben en valt dan instemmend in: ‘Toen genade in ’t harte viel, vond ik ruste voor mijn ziel’.
Welkom, welkom
In ”De keuze” wordt Maria geïntroduceerd, die Betje aanspreekt en met vreugde vaststelt ‘dat gij Jezus hebt verkoren’. Daar is Maria blij mee, want ‘nooit zal u die keus berouwen, die op Jezus moogt vertrouwen’. Daarom roept ze haar een ‘welkom, welkom, in de strijd’ toe, want ‘’t Hart moet Jezus zijn gewijd’. Daarop geeft Betje een bevestigend antwoord dat tegelijk een advies inhoudt: ‘Laat alles varen, moogt g’ alleen op Jezus staren’. In het vervolg op ”De keuze” stelt Mietje dezelfde instemmende vraag aan Betje als zojuist Maria deed, en stelt dan vast: ‘Hoe gelukkig zijt gij, kind’. Dan komt er voor het eerst een tegenstem, van Doortje, die merkt dat ze een vriendinnetje kwijtraakt: ‘Wilt ge ons reeds zoo vroeg verlaten, wat zal u dat treuren baten?’ Betje krijgt gelukkig bijval van Roosje, die we al eerder tegenkwamen, want zij zegt: ‘’k Wil wel met u mede reizen, zamen naar den Heiland gaan’. Doortje blijft echter bij haar keuze, want ze zegt onomwonden: ‘’k Heb geen lust u na te loopen, o, ik ben nog veel te jong, om mijn leven te verkoopen! (Weg was Doortje met een sprong)’.
In ”De reize” is Betje alleen aan het woord, die kennelijk alle kinderen om haar heen aanspreekt en ze oproept: ‘Laat ons zamen, lieve kind’ren! Reizen naar de hemelstad’, want ‘boven is de beste schat’. In de laatste strofe wordt echter met name Roosje aangesproken: ‘Laat ons zamen ’t paadje loopen, Roosje, naar de hemelstad. Hier is zonder geld te koopen, zonder prijs de beste schat’. In ”Vrage” komt Roosje aan het woord die aan ‘lieve Doortje’ een vraag stelt; we hebben Doortje even leren kennen als het meisje dat niet wil meedoen met haar veel te vrome vriendinnetjes, maar hier komen we een andere of een veranderde Doortje tegen. Als Roosje namelijk aan haar vraagt of ze al heeft aangeklopt ‘aan ’t enge poortje, waardoor wij naar Jezus vliên’, reageert Doortje tot onze verrassing heel anders dan we verwacht hadden. Ze blijkt zichzelf te hebben leren kennen ‘vol van zonden en gebrek’. Daarop reageert Roosje met blijdschap: ‘’k Mag u dan gelukkig noemen, boven duizend, lieve meid!’, waarop Doortje antwoordt: ‘O wat zal het boven wezen! ‘k Zal er geen zonden doen, ‘k heb er voor geen kwaad te vreezen; kom laat ons naar Jezus spoên’. En ten slotte zingen ze samen vol overgave: ‘Laat ons zaam’ naar Jezus loopen, en om niet zijn gave koopen; ’t is genade en zaligheid, die de Heer zijn volk bereidt’.
In het zevende dialoog-gedicht ‘Zamenspraak’ komen we Roosje en Doortje samen tegen. Roosje opent met een vraag aan Doortje: ‘Waarom wilt gij zalig wezen, lieve Doortje! Zeg het mij’. Doortje heeft direct het antwoord klaar: ‘Omdat Jezus is verrezen, en zijn kinderen maakt vrij, van den vloek en hel en dood, en hen redt uit allen nood’. Roosje reageert weer door te jubelen: ‘Boven is het altijd licht, van Gods vriend’lijk aangezigt’, waarop Doortje invalt: ‘Bij den Heer is ’t altijd goed, daar is vrede voor ’t gemoed’.
Wat verderop in de bundel is er nog een achtste dialoog-gedichtje onder de titel ”Gevaren”. Betje wijst op de vele gevaren die haar en de andere kinderen omringen: ‘Wie kan en wil en zal bewaren, ons brengen in het Vaderland?’ Daarop antwoordt Mietje: ‘De Heer alleen en zijn genade, zijn vrije goedertierenheên’. Daarna vallen zij samen instemmend in: ‘De Heere die voor ons bad en leed, en alles voor zijn kind’ren deed’. Vervolgens sluiten zij af met een treffende conclusie: ‘Mag ik een kind van Jezus wezen, dan heb ik geen gevaar te vreezen’.
wordt vervolgd
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 november 2023
De Saambinder | 24 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 november 2023
De Saambinder | 24 Pagina's