Vermaning aan de predikanten
We ronden deze serie artikelen over het Besluit van de Dordtse Leerregels af met het (voor)laatste gedeelte van het nawoord.
Inhoudelijk en praktisch is het begrijpelijk dat de Dordtse vaderen zich nu richten tot de dienaren van het Woord. Zij zijn immers degenen die verantwoordelijk zijn voor de verkondiging van Gods vrije genade in Christus, zoals die door Dordt beleden wordt. Zij zijn verantwoordelijk voor het Godsbeeld en het mensbeeld dat in de prediking de gemeente wordt voorgehouden.
Steeds is het de vraag of de Schrift voldoende aan het woord komt. De synodeafgevaardigden waren bereid ook eerlijk bij zichzelf naar binnen te kijken, in eigen hart en gelederen. Ze stelden zich de vraag: geven wij zelf misschien aanleiding tot misverstanden? Dordt schuwt oprecht zelfonderzoek dus niet. Dienaren van het Woord mogen elkaar voor Gods aangezicht bevragen of zij in leer en leven laten zien wat vrijmachtige genade inhoudt. Hoe spreken we over ‘vrije gunst die eeuwig God bewoog’, en hoe leven we daaruit? Het is opmerkelijk dat het in deze vermaning zowel over de leer als over het leven gaat, over de prediking en de wandel. De predikant draagt een grote verantwoordelijkheid, voor God en mensen. Daarom lezen we: ‘Ten laatste vermaant deze synode alle mededienaars in het Evangelie van Christus …’.
Hoe erover preken?
‘Mededienaren in het Evangelie van Christus’ worden ze genoemd. Wat een kernachtige benaming! Dat moeten ze zijn, als het goed is, dat willen ze ook van harte zijn. ‘Ja ik, van ganser harte’, heeft het immers geklonken, om de rechten van Gods mond met lust te vertellen en vlijtig te onderwijzen.
Bij allerlei gelegenheden ‘verhandelen zij deze leer’. Vanaf de preekstoel, tijdens het onderwijs aan de jeugd en bij het godsdienstonderwijs op de scholen, zoals toen gebruikelijk was. Waar dan ook en op welke manier dan ook: ‘… zowel met de tong als met de pen’, dus mondeling of schriftelijk. Dan volgt nog deze vermaning: laten we er altijd op letten dat we ons bij de tere zaken van de leer van vrije genade ‘godvruchtiglijk en godsdienstiglijk gedragen’. Het gedrag moet getuigen van een leven in de tere vreze en de liefdedienst des Heeren. Onze hele houding en bedoeling moeten getuigen van drieërlei oogmerk: ‘tot Gods eer, heiligheid des levens en vertroosting der verslagen gemoederen’.
Deze drie zaken moeten de predikers voortdurend voor ogen staan. Daartoe moeten we het zelfs ‘richten’. Dat moet onze duidelijke intentie zijn. Het moet ons gaan om het positieve van Gods Naam en zaak, om het heilzame van een leven in verwondering en aanbidding, vanwege deze onverdiende genade Gods, ons in Christus geopenbaard; om de troost voor bedroefden van geest en verslagenen van hart. Tijdens de verhandeling van deze leer zullen we dan bewogen en gunnend zijn. We spreken er dan niet kil en analytisch over. Want dat doet veel kwaad!
Daarom wordt aan deze slotvermaning nog toegevoegd dat tijdens het spreken hierover dit ‘gevoelen’ zal levend zijn. We letten op de hier gebruikte uitdrukking ‘naar de regelmaat des geloofs gevoelen’. Hiermee wordt bedoeld: de levende geloofsbevinding, getoetst aan de geloofsleer der kerk. Dat kinderlijke eerbied en vreze de beleving in het hart van de prediker zal zijn. We moeten niet óver genade (s)preken, maar erúít.
Tot slot is er nog een dringende opdracht. Als we over ‘verkiezing en verwerping’ spreken, moeten we dat zuiver Schrift-gebonden doen, zoals Dordt dat ook doet. Dan blijven we dicht bij het Woord. Dan gaan we niet de grenzen ‘van de rechte zin van de Heilige Schrift te buiten’. Dat voorkomt dat er aanleiding tot lastering van de gereformeerde leer wordt gegéven. Ga de acht lasteringen nog eens na. In de manier waarop we erover spreken, kunnen we zelf verkeerde voorstellingen veroorzaken. Zeker bij oppervlakkige mensen, die alles willen beredeneren.
Afsluiting
Als laatste klinkt er een afsluitende wens: de Naam en het werk van de Vader, de Zoon en de Geest wordt beleden. Er wordt voor de drie geadresseerden in dit nawoord gebeden, dus achtereenvolgens voor de kerk, voor de lasteraars en voor de dienaren van het Woord.
De verhoogde Zoon aan de rechterhand van de Vader werkt nog steeds door het Woord en door de Heilige Geest. Zijn gaven dalen van de hemel af. Hij alleen is onze hoop. Met Hem en Zijn genadige tegenwoordigheid, naar Mattheüs 28:20, zijn onze vaderen in de Voorrede ook begonnen. Met Hem eindigen zij ook. Daarom bidden we in de naam van Immanuël: dat wij in de waarheid geheiligd mogen worden, dat de ‘verdwaalden’ mogen worden teruggebracht tot de waarheid, dat de mond van de lasteraars gestopt mag worden, dat de trouwe dienaren van het Woord zouden mogen ontvangen ‘de Geest der wijsheid en des onderscheids’. Met het uiteindelijke doel: opdat alle onderwijzing uit de Schriften zal uitlopen op de eer van God en de stichting van hen die dit horen. Met als laatste woord een hartelijk ‘Amen’. Zegt ons hart ook zo ‘Amen’ op deze gehéle, kostbare belijdenis? In het kennen en beleven?
slot
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 2023
De Saambinder | 20 Pagina's
