Zaait aan alle wateren
Professor P.J.M. de Bruin was al op jonge leeftijd geïnteresseerd in de geschiedenis van zijn familie. Wat hij daarover hoorde schreef hij op. Over een van zijn familieleden schreef hij: ‘Gerritje de Bruin was een godvrezende vrouw, die zeer vrijmoedig getuigde en opwekte tot godsvrucht’.
Pieter Johannes Marie de Bruin (1868-1946) werd in 1893 predikant van de Christelijke Gerefor- meerde Kerken. In het Jaarboekje van de Christelijke Gereformeerde Kerken van 1896 schreef ds. De Bruin over de zuster van zijn grootvader, Gerritje de Bruin. Ze was in 1795 geboren in Voorschoten en in 1876 is ze overleden in Oegstgeest. Haar man was Barend Gerritsen, iemand die ook de Heere vreesde. Hij was tuinbaas. Het gezin woonde in Oegstgeest, dicht bij Leiden, in een huisje vlak bij een groot herenhuis dat zich bevond op een uitge- breid buitenverblijf. De bewoners van dat herenhuis verbleven er alleen gedurende de zomer en de herfst. Zodra het winter werd, vertrok men naar Leiden. Dan was het ook de tijd dat er onderhoudswerk- zaamheden verricht werden.
Een kwelling
Eens was de familie weer naar Leiden vertrokken, en na een paar dagen kwamen er twee jonge mannen om schilderswerk- zaamheden te verrichten.
Het werd twaalf uur, tijd om te eten. De tuinmansvrouw kon hen zien vanuit haar huisje. Ze zag dat ze zomaar zonder te bidden begonnen te eten.
Ze moest steeds aan hen denken, en ze zei tegen zichzelf: Ben ik wel getrouw voor mijn God als ik die twee jongens zomaar ongewaarschuwd laat voortgaan? Moet ik niet aan alle wateren zaaien? En er rijpte een plan.
De volgende morgen ging ze naar de jon- gens toe. Ze zei: ‘Ik zag dat jullie bij het eten niets te drinken hadden. Ga maar met mij mee, dan krijgen jullie koffie’. Graag gingen ze mee.
De koffie werd ingeschonken en de jongens wilden gaan eten, maar de tuinmans- vrouw zei: ‘Ik zag dat jullie niet baden voor het eten. Daarom wil ik met en voor jullie een zegen vragen’. Voordat de jongens iets konden zeggen, vouwde ze haar handen en vroeg ze een zegen voor het eten, maar ze droeg haar gasten ook op aan de troon der genade en ze smeekte om hun bekering. En tijdens het eten vertelde ze hoeveel zaligheid er gesmaakt wordt in de dienst van God en hoe schadelijk het is om de wereld te dienen. Na het eten dankte ze. Wat de jongens dachten wist de vrouw natuurlijk niet, maar op hun gezichten was wel te lezen dat ze het bidden en spreken niet op prijs hadden gesteld.
De volgende dag werden ze weer uitgeno- digd. Ze aarzelden. Dat bidden vonden ze een kwelling. ‘Zo te horen denkt dat mens zeker dat we zeer slechte mensen zijn’. Maar uiteindelijk won de koffie het. Zolang ze in het herenhuis aan het werk waren, hebben ze tussen de middag steeds koffie gedronken en de tuinmans- vrouw bad dan steeds voor en na het eten en ze sprak met hen over wat nodig is in leven en sterven.
Een bijzonder ogenblik
Een aantal jaren later – het was weer winter – zagen de tuinmansvrouw en haar man op een avond twee jonge mannen hun huisje naderen. De twee schilders! ‘Wat komen jullie doen?’ ‘We komen niet om uw koffie, maar we komen vertellen wat de Heere aan onze zielen gedaan heeft’, was het antwoord. En ze vertel- den dat de woorden en de gebeden van de vrouw hen waren bijgebleven. Meer en meer was hun geweten verontrust geworden bij de gedachte eenmaal God te moeten ontmoeten. Duidelijk had de Heere hun getoond dat de vrouw waar- heid sprak en dat zij van God vervreemd voortleefden en in het gericht van God niet konden bestaan. In het verborgen waren ze nu worstelaars aan de troon der genade geworden en smekelingen om genade. Er was een bijzonder ogenblik gekomen toen de een tegen de ander zei: ‘Wat ben je stil!’ ‘Dat kan ik ook wel van jou zeggen’, was het antwoord. En toen vertelde hij dat het gebed van de tuinmansvrouw als een vuur in hem was gaan branden en hem veroordeelde als een doemwaardig zon- daar voor God. Maar dat hij ook was gaan smeken om genade en reiniging in het bloed van het kruis. En zo was het bij zijn collega ook.
Dat alles vertelden ze die avond in het tuinmanshuisje. Ds. De Bruin eindigde zijn verhaal met de woorden: ‘Lang zaten ze bij elkaar en maakten samen de Heere groot, Wiens wegen wonderlijk zijn en Die de oren wonderen op wonderen horen doet’.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 september 2022
De Saambinder | 24 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 september 2022
De Saambinder | 24 Pagina's