Het gekrookte riet [28]
'Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken en het rokende lemmet zal Hij niet uitblussen'. Mattheüs 12:20a
Vierde predikatie
Wat waren het nu voor mensen? Het waren voor een deel slechte, geringe mensen, hier en daar een geminachte, zoals David. Hij was de kleine en hij was bij de schapen. Hij moest komen, zoals Jozef, ook zo’n geringe en een gehate van zijn broeders. Zoals de knech- ten en de dienstmaagden, waar David zich zo mee vernederde (2 Sam. 6:22). Met één woord, het was het verachte en het onedele dat God uitverkoren had, het arme van de wereld, zij die eenzaam leefden, die onder geen gezelschap van mensen van enig aanzien gerekend werden (1 Kor. 1:26-28). Niet alleen waren de lemmeten eerst beginnenden, maar ze hadden toch zulk een rook.
Wat betekent rook en smook? Ach, hun genade blonk zo weinig. Ze waren nog niet gelijk aan de brandende lampen in het heiligdom, ze straalden niet in kennis, geloof, heiligmaking en stand- vastigheid. Ze lieten meer rook dan genade zien. Er waren zoveel spranken van verdorvenheid in hen, zoveel losse en verkeerde opvattingen vol dwalingen, zodat men van hen begon te denken: is er wel oprecht vuur in hen? Kan het wel waar vuur zijn dat met zoveel verdorvenheid gepaard gaat? Mag men ze wel rekenen onder de bekeerden, voor een ware Sioniet, voor een oprechte onderdaan van de Koning? Is zo iemand wel onder het volk te rekenen?
Men begon onder de vromen over hen te spreken. De een zei: hij is goed. De tweede: hij is kwaad. Een derde zei: het is nog vroeg. Een vierde: ik wil het er nog niet voor aannemen. Een vijfde: ik wil het toch nog wat bezien. Een zesde: ik ben al zo dikwijls bedrogen, ik zal nog wat wachten. Is het een werk van God, dan zal het wel voor de dag komen. En een laatste zei: zou daar wel genade zijn? Waar zoveel smook is, waar de natuur nog zo zondig is, waar nog zo veel zonden zijn in het hart, in de mond en in het gesprek?
Op al die zaken ziet de Heere, en Hij zegt: ‘Laat er zoveel rook zijn als het wil, Ik zal het evenwel niet uitblussen, Ik zal er wat anders aan doen, Ik zal zacht spreken’. Hoe zacht sprak Hij tot dat kind Gods dat zulke verdorvenheden gehad had? Hoe was het? ‘Petrus, hebt gij Mij lief?’
Hoe zacht behandelde de Heere Thomas in dat grote gemis, in zijn ongeloof en ongepast spreken? ‘Kom hier Thomas, waar is uw vinger, waar zijn uw handen? Steek ze in Mijn zijde, en zijt niet meer ongelovig, maar geloof’ (Joh. 20:27). De Heere zal het niet uitblussen, Hij zal liever voor dat vonkje zorgen. Hoe zorgde Hij voor Petrus: ‘Hebt u Mij verloochend, Petrus, Ik u niet’.
‘Zegt het Petrus’, zei de Heere, ‘dat Ik opgestaan ben’.
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 2022
De Saambinder | 16 Pagina's
![Het gekrookte riet [28]](https://www.digibron.nl/images/generated/de-saambinder/reguliere-editie/2022/07/14/1-thumbnail.jpg)