Verdediging van het christelijk geloof
Vandaag de dag is Guido de Brès vooral bekend als opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Maar hij schreef meer werken. Zo publiceerde hij in 1555 anoniem zijn eerste boek, getiteld Le Baston de la foy chrestienne, ofwel Het wapen van het christelijk geloof.
Destijds vond dit boek gretig aftrek. Binnen twaalf jaar verschenen zeventien uitgaven. Helaas werden er talloos veel verbrand door de Inquisitie, waardoor een origineel exemplaar nu uiterst zeldzaam is. Wat was de aanleiding voor het schrijven van dit boek? Le Baston is een reactie op Le bouclier de la foy (Het schild van het geloof) van de hand van Nicole Grenier, waarin de rooms-katholieke leer uiteengezet en die van de kerkhervormers wordt bestreden, omdat zij vijanden van de waarheid zouden zijn. Guido de Brès is rond de 30 jaar oud als hij Le Baston schrijft. Of beter gezegd: samenstelt. Het boek bevat namelijk voornamelijk citaten: teksten uit de Bijbel, uit geschriften van 44 kerkvaders en uitspraken van veertien kerkelijke concilies. Aan de hand van de bronnen laat Guido zien dat de leer van de Reformatie in overeenstemming is met de Heilige Schrift en spoort met de leer van de christelijke kerk vanaf haar vroegste tijd. Het boek toont Guido’s grote belezenheid en ijverige studiezin, temeer als we bedenken dat hij korte tijd geleden, rond z’n 25 e jaar is overgaan tot het protestantse geloof. Hij moet dus veel aan zelfstudie hebben gedaan en ook veel kennis hebben opgedaan in de jaren 1548-1552, tijdens zijn ballingschap in Londen. In de ‘Vreemdelingenkerk’ aldaar ontmoette hij reformatoren zoals Martin Bucer, Johannes à Lasco, Maarten Micron en Petrus Martyr Vermigli.
Inhoud van het boek
Guido droeg het boek op aan de gemeente van Rijsel die hij van 1552 tot 1555 heeft gediend. Aan zijn gemeenteleden wilde hij een wapen in handen geven ter verdediging van het christelijk geloof. “Mijn vrienden … als ik dit boek, waarin niets van mijzelf, maar alles van de oude leraren is, aan deze vijanden van de vaderen aanbied als belijdenis van mijn geloof, dan twijfel ik er niet aan of ik word als een boosaardige ketter veroordeeld om levend verbrand te worden.” Le Baston is dus ook een uitgebreide versie van de belijdenis, die Guido vijf jaar later samenvatte in de Confession de foy, het geschrift dat wij nu kennen als de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Le Baston telt 23 hoofdstukken, waarvan de eerste gaan over de drie-enige God, over de wet, rechtvaardiging en verzoening, de kerk, de sacramenten, de Heilige Schrift, het huwelijk etc. In deze bijdrage vraag ik vooral aandacht voor de drie laatste hoofdstukken, omdat die politieke relevantie hebben. Van hoofdstuk 21 luidt de titel ‘Niemand dwingen om te geloven’; daarna volgt 22: ‘Overheden die de gelovigen vervolgen’ en ten slotte 23: ‘De burgerlijke overheid en haar macht’.
Niets is vrijer dan het geloof
Het niet mogen dwingen tot geloven, betekent volgens De Brès niet, dat schuldig bevonden ketters niet door de overheid behoren te worden gestraft, want het opschrift luidt: “Waarom men niemand met geweld tot het geloof moet dwingen, ook al behoren overtuigde ketters gestraft te worden door de overheid”. De Brès motiveert deze stelling met een lang citaat uit de Divinae Institutiones van Lactantius Firmianus (ca. 250-325), dat het geen zin heeft om geweld te gebruiken, omdat religie niet afgedwongen kan worden. “Men kan beter te werk gaan met woorden dan met slagen, om mensen gewillig te maken.” Ook is er “een groot verschil tussen wreedheid en vroomheid, en waarheid kan niet worden verenigd met geweld, of rechtvaardigheid met wreedheid.” Bovendien heeft een afgedwongen geloof geen waarde voor God, omdat dit geen geloof is. “Het geloof moet verdedigd worden, echter niet door te doden, maar door zichzelf te geven om gedood te worden; niet door wreedheid maar door geduld, niet door boosaardigheid maar door geloof. (…) Als u het geloof wilt verdedigen door bloedvergieten, door martelingen en door wreedheid, dan is zij niet verdedigd, maar verontreinigd en bezoedeld, want niets is vrijwilliger en vrijer dan het geloof.”
Wie christus volgt, vervolgt niet
Guido citeert ook uit een preek van kerkvader Chrysostomus over de tekst in Mattheüs 13: “Laat ze beide tezamen opgroeien tot de oogst”. Daar staat: “Hij (de Heere) verbiedt niet om de consistories van de ketters en hun raden uit de weg te ruimen en om hen de mond te snoeren en de vrijheid om te spreken te beperken, maar Hij verbiedt wel om te doden.” Een citaat van kerkvader Hieronymus spreekt klare taal: “Hij die vervolgd wordt, volgt Christus. Hij die vervolgt, volgt de antichrist.” Guido schrijft: “De tirannen zullen niet ongestraft blijven, want zij die de kinderen Gods ter dood brengen door de handen van beulen, worden niet zelf door beulen gedood, maar zijn de beulen van hun eigen lichaam. Zoals blijkt bij Saul, die David vervolgde. (…) Zijn Antiochus en Herodus ongestraft gebleven voor hun dwingelandij tegen de kinderen Gods? Het is gebleken van niet.”
Zwaardmacht overheid
Betekent dit dat de overheid met de handen op de rug moet toezien hoe de samenleving wordt ontwricht door oproerige ketters die uit zijn op ondermijning van de rechtsorde? Nee, want naar aanleiding van het oordeel dat Ananias en Saffira treft, merkt De Brès op: “Als Petrus buitengewone macht gebruikt (die de dienaars van het Woord en zij die met de kerkelijke tucht zijn belast echter niet dienovereenkomstig naar zich toe moeten trekken) om een verachting van de godsdienst, die nog verborgen en bedekt was, met de dood straffen, dan moet men het niet vreemd vinden als de gewone overheid het zwaard gebruikt tegen hem die onmiskenbaar en duidelijk van een ketterij overtuigd zijn.”
Overheid door god ingesteld
In het laatste hoofdstuk betoogt Guido aan de hand van Bijbelteksten (o.a. Deuteronomium 17, Psalm 82, Romeinen 13, I Petrus 2 en I Timotheüs 2) dat de overheid door God is ingesteld, hoe zij moet regeren, dat een christen een ambt bij de overheid mag bekleden en dat de christelijke gemeente voorbede voor de overheden moet doen. “Slechte overheden zijn evengoed door God gegeven als goede, dus moeten wij ze gehoorzamen, tenzij zij iets bevelen tegen God”, zo stelt Guido. Een citaat van Augustinus benadrukt dat: “Het is niet onrechtvaardig wanneer slechte mensen macht hebben om te beschadigen, het geduld van de goeden op de proef wordt gesteld en de boosaardigheid van de slechten wordt gestraft.” Een gezagsdrager moet geëerd worden, “niet uit eigenliefde, maar vanwege de orde. … Vandaar komt het dat wij een heiden, die met macht en autoriteit bekleed is, eren, hoewel hij het niet waardig is, want hij verkrijgt zijn positie van God, maar dankt er de duivel voor. Want de macht die verdient dat men haar eert, vereist dat.”
Ken uw bronnen
In 2009 bezorgde de Stichting Heruitgave Guido de Brès een nieuwe vertaling van deze eersteling van Guido. Een goede zaak, ook omdat hierdoor meer bronnen van het gereformeerde belijden beter toegankelijk worden gemaakt. Niet voor niets schrijft Guido in zijn brief aan de gelovigen van Rijsel, die als woord vooraf is opgenomen in dit boek: “Ondertussen vraag ik u in de Naam van God dat u niet lui of onachtzaam zult zijn, maar er vaak in zult studeren, om vertrouwd te raken met deze aangehaalde citaten, opdat door dit middel de regering van Jezus Christus bevorderd zal worden, en die van de duivel en de ongelovigen verwoest en vernietigd.”
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 2022
De Banier | 32 Pagina's
