Begeerte Tot Het Kwade Of Tot Het Goede
De Afwijkingen Van De Inzettingen Gods Komen Door De Verkeer- De Begeerten
Calvijn gaat bij de behandeling van het 10e gebod gelijk naar de diepe betekenis. Over de uitbrekende zonden, hoe die ontstaan zijn en wat de gevolgen zijn heeft de reformator al genoeg gezegd. De verkeerde en zondige neigingen zijn aan de orde geweest.
Nu komt de afsluiting van de 10 Woorden. En zoals het 1e gebod (Calvijn schrijft: Hoor Israël: Ik ben de Heere uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb) zich als het ware uitstrekt over de andere, zo ziet het 10e gebod op de oorzaak van de zonden die onder andere in de 10 geboden naar voren komen. Je zou kunnen zeggen: de HEERE is de God des verbonds, zo spreekt Hij dat uit in het 1e gebod, maar de oorzaak van de ongehoorzaamheid en de afwijkingen van de inzettingen Gods is de begeerte, zo lezen we in het 10e gebod.
De behandeling van ‘zondige neigingen’ komt al in de andere geboden aan bod, zie vraag en antwoord 214, maar wat voegt het 10e gebod dan nog toe? Uit het antwoord blijkt dat er eerder gesproken is over gevoelens en wilsuitingen, nú wordt de vraag beantwoord waar dit alles uit voortkomt. Het antwoord is: de hebzucht en de begeerte. Calvijn ziet dit in overeenstemming met wat we lezen in Genesis 3. We lezen daar van begeerte en hebzucht. Zo kwamen Adam en Eva ten val. De mens is gevallen in ongehoorzaamheid en hoogmoed. De gevolgen van de zonden zetten wel dóór! En waar beginnen de zonden? Aan overspel gaat toch vooraf het begeren? Vóór de Reformatie al moest de de bedienaar van het sacrament van wat wij nu het Heilig Avondmaal noemen zijn schuld belijden tegenover God en mensen. Hij beleed dat hij gezondigd had in gedachten, woorden, werken en nalatigheid. Hoe is dat ook bij ons nodig! Maar let op de volgorde. Éérst worden de gedachten genoemd. In onze gedachten wordt als het ware de rode loper uitgerold voor de zonden, die daadwerkelijk tot uiting komen in de woorden, de werken en de nalatigheid.
Gedachten Zijn Niet Tolvrij
Onze gedachten moeten daarom in toom gehouden worden. We zeggen wel eens: ‘gedachten zijn tolvrij’, de Romeinen zeiden dat niemand voor zijn gedachten gestraft wordt. Maar in Psalm 139 lezen we: ‘HEERE, Gij doorgrondt en kent mij. Gij weet mijn zitten en mijn opstaan, Gij verstaat van verre mijn gedachte. Gij omringt mijn gaan en mijn liggen, en Gij zijt al mijn wegen gewend. Als er nog geen woord op mijn tong is, zie, HEERE, Gij weet het alles. (…) Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten. En zie of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg.’ Dat is fundamenteel anders!
Waardoor worden wij geprikkeld? Het kan door gedachten ‘van binnen uit’, maar ook door ‘de begeerten die het menselijk hart prikkelen en beroeren zonder dat het tot een bewust voornemen komt.’ De Heere eist ‘een zodanige zuiverheid, dat er zelfs geen enkele verkeerde begeerte in onze harten mag opkomen om deze tot kwaad te drijven en aan te zetten.’ Calvijn werkt dit later in zijn Institutie uit. Hij schrijft in Boek II bij de behandeling van de ‘wet der zeden’: ‘(…) het onderscheid tussen plan en begeerte. Want een plan is (…) de weloverwogen toestemming van de wil, wanneer de lust het gemoed heeft overwonnen. De begeerte kan zonder zulk een overweging en toestemming bestaan, wanneer het gemoed door ijdele en verkeerde ingevingen slechts geprikkeld en gekitteld wordt. Evenals dus de Heere tot nu toe geboden heeft, dat onze wil, ons streven en werken door de regel van de liefde beheerst moet worden, zo beveelt Hij nu, de gedachten van ons hart naar diezelfde regel te richten, opdat ze niet slecht en verdraaid mogen zijn en zo het gemoed aanvuren in andere richting. Zoals Hij verboden heeft het hart te buigen en te leiden tot toorn, haat, hoererij, roof en leugen, zo verbiedt Hij nu het daartoe aan te zetten.’
Het moge duidelijk zijn dat Ursinus van deze opvattingen van Calvijn kennis droeg. Maar hij weet ook een rijke geestelijke les uit het 10e gebod te puren. In Zondag 44 wordt gesproken over begeerte, oftewel lust. Deze zondagsafdeling bepaalt ons echter bij een goede begeerte. Ja, er zijn inderdaad goede begeerten: vraag 113: Wat eist van ons het tiende gebod? Antwoord: Dat ook de minste lust of gedachte tegen enig gebod Gods in ons hart nimmermeer kome, maar dat wij te allen tijde van ganser harte aller zonden vijand zijn en lust tot alle gerechtigheid hebben.
Dat vraagt om bekering, om vernieuwing des gemoeds (Rom. 12). Wat weten we persoonlijk van de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens? Kennen wij een hartelijk leedwezen over en vanwege de zonden? Berouw? Maar kennen we ook een hartelijke vreugde in God door Christus, onder de leiding van de Heilige Geest? Dat geeft een liefde tot God én de naaste. We hopen daarop een volgende keer nader in te gaan, als Calvijn gaat schrijven over de wet en haar hoofdsom.
De Behandelde Vragen En Antwoorden 213 T/M 216
Het Tiende Gebod
Vraag 213: Laat ons naar het laatste gebod gaan.
Antwoord: Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets dat uws naasten is.
Vraag 214: Aangezien de gehele Wet geestelijk is, zoals gij gezegd hebt, en de overige geboden er niet alleen zijn om de naar buiten zichtbare werken te regelen, maar ook de gevoelens van het hart; wat wordt hier nog meer gezegd?
Antwoord: De Heere heeft met de andere geboden een richting willen geven aan onze gevoelens en wilsuitingen; hier wil Hij ook een regel opleggen aan onze gedachten die enige hebzucht en begeerte inhouden, maar toch niet tot een vast plan leiden.
Vraag 215: Bedoelt gij, dat de geringste verleiding die mogelijk in de gedachten van de gelovige mens opkomt, zonde is, ook al biedt hij er weerstand aan en geeft hij er absoluut niet aan toe?
Antwoord: Het is zeker dat alle verkeerde gedachten uit de zwakheid van ons vlees voortkomen, ook als er geen instemming mee is. Maar volgens mij gaat dit gebod over de begeerten die het menselijk hart prikkelen en beroeren zonder dat het tot een bewust voornemen komt.
Vraag 216: Je zegt dus eigenlijk, dat zoals de verkeerde gemoedsaandoeningen die met een vaste en als het ware onwrikbare wil gepaard gaan, in het voorafgaande verboden zijn, de Heere nu ook een zodanige zuiverheid eist, dat er zelfs geen enkele verkeerde begeerte in onze harten mag opkomen om deze tot kwaad te drijven en aan te zetten?
Antwoord: Dat is het.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 2022
Zicht op de kerk | 32 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 2022
Zicht op de kerk | 32 Pagina's