Vertrouwen heeft de toekomst
Het vertrouwen van burgers in de overheid hangt samen met het vertrouwen van diezelfde overheid in haar burgers. Vertrouwen vereist wederkerigheid, vrijheid en verantwoordelijkheid. Van een vertrouwenscrisis in de overheid is onder jongeren geen sprake, maar dat spreekt niet vanzelf. De jeugd verwacht politieke leiders die geen verstikkende regels opleggen, maar vertrouwen geven en hun belo◊en nakomen. Vertrouwen vormt immers een onontbeerlijk maatschappelijk kapitaal dat te voet komt en te paard gaat.
In de zomer van 1991 raakte de burger het kwijt. In de decennia die daarop volgden hebben zowel burger als politicus er onophoudelijk naar gezocht, maar tot op de dag van vandaag heeft de burger het nog niet terug. ‘Het kwartje van Kok’. Deze – naar het leek – tijdelijke accijnsverhoging op de brandstofprijzen door het kabinet Lubbers-III is in de afgelopen decennia op bijna mythische wijze symbool komen te staan voor een overheid die gedane beloftes niet nakomt. Ook in de actuele discussies over ‘de betrouwbare overheid’ duikt dit kwartje met enige regelmaat op, en zet het nog steeds dezelfde vragen op de agenda. Wat is een betrouwbare overheid? Wat mogen burgers en overheid van elkaar verwachten? En bestaat er zoiets als een ‘vertrouwenscrisis’?
Deze vragen leveren niet voor iedereen dezelfde antwoorden op. Verschillende demografische groepen hebben verschillende behoeftes. Dit artikel beziet het vraagstuk van een ‘betrouwbare overheid’ vanuit het perspectief van jongeren (15-25 jaar). Hoe staat het met hun vertrouwen in de overheid? En hoe zien de SGP-jongeren een betrouwbare overheid voor zich?
‘Betrouwbaarheid’ en ‘vertrouwen’
In het debat rondom een betrouwbare overheid zijn tal van definities te vinden van het begrip ‘de overheid’. Sommige onderzoekers hanteren een zeer brede benadering, en bedoelen met de term: ieder openbaar lichaam waaraan krachtens de Nederlandse wet gezag is toegekend. 1 In deze definitie behoort een RDW-erkende autogarage die een APK uitvoert in zekere zin óók bij de overheid. Anderen gebruiken een smallere definitie, en richten zich hoofdzakelijk op het complex van instellingen dat het hoogste gezag uitoefent over een op een bepaald gebied gevestigde bevolking. 2
Dit artikel gaat uit van deze smalle definitie van overheid en zal zich daarmee vooral richten op de betrouwbaarheid van de nationale wetgevende en uitvoerende macht. Ook het begrip ‘betrouwbaar’ verdient nadere uitwerking. Het is sterk verwant met het begrip ‘vertrouwen’. In zekere zin vloeien ze zelfs uit elkaar voort. Vertrouwen is namelijk iets relationeels dat we ín iets of iemand hebben. Betrouwbarheid is vervolgens de eigenschap die wordt toegekend aan diegene die of datgene wat vertrouwd wordt. 3 In de context van de overheid functioneren de begrippen concreet als volgt. De overheid moet het vertrouwen van de burger voor zich winnen om vervolgens door de burger als ‘betrouwbaar’ gezien te worden. Andersom geldt vervolgens dat de burger pas als ‘betrouwbaar’ gezien kan worden als ze het vertrouwen van de overheid geniet.
Structureel of tijdelijk
Als we het vertrouwen in de overheid onder jongeren cijfermatig willen schetsen, moeten we allereerst onderscheid maken tussen ´structureel vertrouwen´ en ´tijdelijk vertrouwen´. Het is namelijk bekend dat ingrijpende politieke gebeurtenissen vaak direct een schommeling veroorzaken in het vertrouwen van jongeren in de overheid. Het Kennisplatform Integratie & Samenleving toont in haar publicatie Vertrouwen van jongeren in instituties bijvoorbeeld aan dat het aantreden van een nieuw kabinet vaak zorgt voor een directe opleving van het vertrouwen. 4 Tegelijkertijd hebben deze individuele gebeurtenissen weinig invloed op het structurele vertrouwen van jongeren in de overheid. Sinds 2008 schommelt het vertrouwen in de overheid tussen de 40 en60%, terwijl ons democratisch staatsbestel het vertrouwen van zo’n 80% van de jongeren heeft. 5 Als we dit vertrouwen verder uitsplitsen, zien we dat de Tweede Kamer bij zo’n 40% van de jongeren op vertrouwen kan rekenen, terwijl ‘de regering’ kan rekenen op bijna 50% van het vertrouwen. 6
Voor de Europese Unie zijn de cijfers minder eenduidig. De meeste onderzoeken laten zien dat zo’n 30-40% van de jongeren aangeeft fiducie in de EU te hebben, maar een niet gering aantal onderzoeken geven aan dat het vertrouwen in de EU even groot is als in de nationale instituties. 7
Als we deze cijfers in perspectief plaatsen vallen twee zaken op. Allereerst vallen deze cijfers bij jongeren hoger uit dan bij mensen van middelbare en hogere leeftijd. 8 Daarnaast blijkt, als we de cijfers internationaal vergelijken, dat de Nederlandse jongeren relatief veel vertrouwen hebben in de overheid ten opzichte van andere Europese landen. 9 Kortom, op basis van de algemene trend kunnen we niet zomaar spreken van een zogenaamde vertrouwenscrisis of –breuk onder jongeren.
Geen breuk maar kloof
Tegelijkertijd zeggen generieke cijfers niet alles en zijn er uit gedetailleerder onderzoek wel degelijk een aantal zorgelijke ontwikkelingen aan te wijzen. Onder jongeren springen twee ont-wikkelingen direct in het oog. Allereerst blijkt uit de academische literatuur dat het vertrouwen van jongeren in individuele politici het laatste decennium langzaam maar zeker aan het dalen is. Vooral het niet nakomen van grote verkiezingsbeloften heeft onder jongeren geleid tot een stijging van het politieke cynisme. 10 Terecht geeft de politicoloog Van de Worp aan dat door deze ontwikkeling eerder het gevaar van een legitimiteitscrisis dan van een vertrouwenscrisis op de loer ligt. 11
Daarnaast verhullen de generieke cijfers de forse kloof tussen het vertrouwen in de overheid bij praktisch geschoolde jongeren en theoretisch geschoolde jongeren. De tweede groep heeft in veel gevallen tot wel 35% meer vertrouwen in de overheid dan de eerste groep. Deze tweedeling blijkt nergens in de levensloop meer overbrugd te worden. 12
Als we de bovengenoemde feiten en cijfers samenvatten kunnen we stellen dat er in algemeen opzicht geen sprake is van een vertrouwenscrisis onder jongeren. Tegelijkertijd vormen een aantal specifieke ontwikkelingen wel voldoende reden tot zorg én dagen ze de overheid uit om zich in te spannen om het vertrouwen onder jongeren te (her)winnen.
Woord houden
Nu rijst de vraag hoe de overheid praktisch kan werken aan het vergroten van dit vertrouwen onder jongeren. Zonder uitputtend te zijn willen wij twee handreikingen doen.
Allereerst moet een overheid realistisch – en daarmee gematigd – zijn. Maar al te vaak zien we tegenwoordig een overheid die grote beloftes doet aan de burger, terwijl al snel duidelijk wordt dat deze beloftes niet na te komen zijn. Zeker in verkiezingsperiodes blijkt vaak dat de harde beloftes van de campagnetijd de dag ná de verkiezingen veranderd zijn in ‘goede voornemens’. Een aantal concrete voorbeelden kunnen dit verhelderen. In 2012 beloofde VVD-lijstrekker Rutte dat de hypotheekrenteaftrek gehandhaafd zou blijven en dat er geen nieuw Nederlands geld meer naar Griekenland zou gaan. Kort na de verkiezingen werden beide beloftes gebroken.
En in 2010 verbrak PVV-voorman Wilders al direct na het sluiten van de stembus zijn belofte dat de verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 een breekpunt zou worden in de formatieonderhandelingen.
Toegespitst op jongeren zijn er eveneens voorbeelden te noemen van gedane beloftes die niet nagekomen zijn. Zo zou de studieschuld niet meewegen bij het afsluiten van een hypotheek, terwijl dit in de praktijk vaak wél het geval bleek. In april 2021 gingen, geheel tegen de belofte in, de eerste stemmen al op om de studieschuld tóch op te nemen in het BKR-register. Is het dan verwonderlijk dat er bij jongeren wantrouwen richting de overheid ontstaat?
Wil de overheid écht bouwen aan vertrouwen dan moeten we terug naar een eerlijke en realistische overheid die haar beloftes waarmaakt. Dat vereist van politici en bestuurders een andere houding, gekenmerkt door de woorden van Jezus uit Mattheüs 5: “Maar laat zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boven deze is, dat is uit den boze.”
Vertrouwen geven is vertrouwen krijgen
Ten tweede zal het vertrouwen in de overheid alleen groeien als de overheid jongeren vrijheid en verantwoordelijkheid geeft. Het vertrouwen van de jonge generatie richting de overheid is immers nooit te winnen via de dwingende letter van weten regelgeving. Vertrouwen vereist daarom de vrijheid om het te beschamen dan wel te bevorderen. Vanzelfsprekend spreken we hier niet over ‘absolute vrijheid’, waardoor de burger het leven naar eigen goeddunken indeelt. De overheid dient deze vrijheid te normeren op basis van datgene wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft. Deze genormeerde vrijheid kan echter alleen op een gezonde en duurzame wijze functioneren als de overheid er ook verantwoordelijkheid aan verbindt. Het kan immers niet zo zijn dat we ons voor onze ‘rechten’ beroepen op onze vrijheid, terwijl we voor onze ‘plichten’ kijken naar de overheid. Concreet betekent dit dat de overheid sommige verantwoordelijkheden dus terug zal moeten geven aan de (jonge) burger, zoals bijvoorbeeld gebeurde met de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) in 2015.
Dit bieden van vrijheid en overhevelen van verantwoordelijkheid vereist echter ook een mentaliteitsverandering van de burger op tenminste twee manieren. Allereerst betekent meer particuliere verantwoordelijkheid in de praktijk dat burgers, vanuit de christelijke barmhartigheid, primair voor elkaar moeten gaan zorgen. Pas als dat niet meer gaat komt de overheid in zicht. Artikel 26 van het SGP-beginselprogramma vat deze mentaliteit kernachtig samen waar zij stelt dat de overheid slechts ‘in het uiterste geval’ rechtstreeks hulp dient te verlenen.
Daarnaast ligt er nóg een taak voor burger. Vertrouwen, vrijheid en verantwoordelijkheid rusten immers altijd op het fundament van ‘wederkerigheid’. Alleen als de overheid erop kan rekenen dat ook de burger haar vrijheid op een juiste manier invult, bínnen de gestelde normen, kan de overheid de burger het vertrouwen geven. Een betrouwbare overheid ontstaat uiteindelijk dus pas bij betrouwbare burgers.
Samenvattend stellen we dus dat de balans tussen vertrouwen, vrijheid en verantwoordelijkheid zal moeten worden hersteld. De overheid zal de burger het vertrouwen moeten geven om meer vrijheid en verantwoordelijk te dragen. Vanuit deze nieuwe verhouding ontstaat als het goed is de wederkerigheid, waarmee het vertrouwen vanuit de burger richting de overheid zal opbloeien.
Op zoek naar balans
Op basis van de cijfers kunnen we moeilijk spreken van een grote vertrouwenscrisis. Er zijn echter wel zorgelijke ontwikkelingen te zien die het politieke vertrouwen onder jongeren aantasten. Zo is de geloofwaardigheid van individuele politici is tanende, en blijkt er een vertrouwenskloof te bestaan tussen praktischen theoretisch geschoolde mensen.
Wil de overheid kunnen blijven rekenen op het vertrouwen van jongeren, dan moeten er tenminste een tweetal stappen genomen te worden. Allereerst pleit SGP-jongeren voor een overheid die geen overspannen verwachtingen schept. Immers, een overheid die gedane beloftes niet kan waarmaken, schept de randvoorwaarden voor institutioneel wantrouwen.
Daarnaast vindt SGP-jongeren het van belang dat de verhouding tussen vrijheid en verantwoordelijkheid wordt hersteld. Alleen bij een begrensde vrijheid en helder omschreven verantwoordelijkheden voor zowel overheid als burger, ontstaat er ruimte voor vertrouwen. Alleen met díe juiste balans kan Nederland op weg naar ‘een nieuw sociaal contract’.
Gebedsvertrouwen
Begrippen als ´vertrouwen´ en ´betrouwbaarheid´ zijn sinds Genesis 3 geen vruchten meer van menselijke inspanning. Telkens weer blijkt horizontaal én verticaal vertrouwen een genadegift van God. Helaas is deze goede gave bij ons mensen maar al te vaak in verkeerde handen.
Op weg naar een betrouwbare overheid kunnen onze plannen dan ook ten diepste alleen maar slagen als ze rusten op het fundament van het gebed. Gebed vóór de overheid, maar wat een zegen als het ook mag gelden: gebed dóór de overheid. Daarbij komt dat boven al het geschrevene de woorden uit psalm 118 blijven staan: ‘Het is beter tot den HEERE toevlucht te nemen, dan op den mens te vertrouwen. Het is beter tot den HEERE toevlucht te nemen, dan op prinsen te vertrouwen.’
Noten
1 Deze definitie vindt haar grondslag in artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2 Deze definitie vindt haar grondslag in het staatsrecht en wordt bijvoorbeeld gehanteerd in de publicatie; ‘Dienstbaar tot gerechtigheid’ (Houten 1993).
3 Drs. J.A. Schippers (red.) Bouwen aan vertrouwen (Apeldoorn 2014), 21.
4 Maaike van Kapel, Sahar Noor en Jolijn Broekhuizen, Vertrouwen van jongeren in instituties, 31.
5 Maaike van Kapel, Sahar Noor en Jolijn Broekhuizen, Vertrouwen van jongeren in instituties, 31-34.
6 Ibidem
7 Voor gedetailleerdere uitwerking van deze cijfers zie: Vertrouwen op de kaart (CBS, Mei 2018) en: https://www.cbs.nl/nl-nl/ nieuws/2019/13/4-op-de-10-jongeren-geinteresseerd-in-politiek
8 Vertrouwen op de kaart (CBS, Mei 2018).
9 Voor gedetailleerde cijfers zie: https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/80518ned/table?ts=1630405823646
10 Maaike van Kapel, Sahar Noor en Jolijn Broekhuizen, Vertrouwen van jongeren in instituties, 31-34.
11 Drs. J.A. Schippers (red.) Bouwen aan vertrouwen (Apeldoorn 2014), 20.
12 Vertrouwen op de kaart (CBS, Mei 2018).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 2021
Zicht | 120 Pagina's
