Meer, minder of juist anders?
Niet alleen in Nederland, maar wereldwijd staat het landschap onder druk. En met het landschap ook onze leefwereld. Wat moet er gebeuren om dreigend onheil af te wenden? Vertrouwen op technologische oplossingen, een ander soort kapitalisme of een mentaliteitsverandering? Of misschien van allemaal iets? Onderstaand een aantal titels die elk een ander aspect van de mogelijke oplossing in overweging geven.
Groenen, rechts-conservatieven en populisten vinden elkaar in de stelling dat modernisering en vooruitgang zijn doorgeschoten. De wereld is te materialistisch, te globalistisch en te decadent geworden. De door hen aangedragen remedie tegen de doorgeschoten vooruitgang is een terugkeer naar eenvoud en saamhorigheid (12).
De auteurs van Meer betogen echter dat een betere wereld niet ligt in een somber genoegen nemen met minder, maar dat er juist gestreefd moet worden naar meer.
Het boek is opgedeeld in de thema’s milieu en duurzaamheid, groei en ontwikkeling, landbouw en natuur, en leven en vrijheid. Diverse auteurs betogen dat er meer technologische vooruitgang nodig is om het milieu te beschermen en de kwaliteit van leven te verhogen.
De overheid zou een grotere en leidende rol moeten nemen om technologische innovatie te bevorderen.
Door meer technologische innovatie neemt de efficiëntie van productieprocessen toe, terwijl het grondstofverbruik en de ecologische voetafdruk per inwoner afnemen. Hierdoor worden economische groei en de impact ervan op het milieu ontkoppeld.
Tegen de groenen in wordt gesteld dat een grotere wereldbevolking meer ideeën voortbrengt en combineert, zodat technologische ontwikkelingen sneller gaan en de impact van een groeiende bevolking op het milieu afneemt. Door meer en goedkope energie kan de levensstandaard toenemen, met name in ontwikkelingslanden.
De opstelling van de groenen wordt gezien als te beperkend voor technologieën die bijdragen aan een schoner milieu en meer natuur, zoals kernenergie en genetische modificatie.
Landbouw moet niet kleinschalig, extensief en biologisch plaatsvinden, maar moet juist intensiveren door gebruik te maken van nieuwe technologieën. Met gentechnologie kunnen gewassen verbeterd worden. In vertical farms kunnen groenten en fruit onder kunstlicht gekweekt worden op een substraat dat water en voedingsstoffen levert. De rol van de veehouderij wordt minder. Melkeiwitten worden in de toekomst geproduceerd met behulp van bepaalde schimmels (163).
Kweekvlees wordt geproduceerd in reactors met behulp van stamcellen (164). Op een klein oppervlak wordt met deze technologieën voldoende voedsel geproduceerd, waardoor er meer land beschikbaar komt voor natuur.
Al met al krijgt de lezer, in grote lijnen, een goed overzicht van de standpunten die de nieuwe optimisten voorleggen. Vele daarvan zijn lovenswaardig, zoals het verlenen van meer ontwikkelingshulp, en geven blijk van realisme. Ook biedt dit vlot en toegankelijk geschreven boek volop tegenwicht aan de klassieke milieubeweging die de mens in vergaande mate ziet als een wezen dat via mindering weer een harmonisch onderdeel van de natuur moet worden. Er is volop oog voor de positieve kanten van technologische innovaties die in het publieke debat onderbelicht kunnen blijven. Verder stimuleert de inhoud om bestaande opvattingen tegen het licht te houden.
De standpunten in dit boek overlappen grotendeels met die van het ecomodernisme, een stroming van milieubeschermers die inzet op technologische ontwikkeling om de economische ontwikkeling en milieu impact te ontkoppelen. De auteurs nemen sterk afstand van de klassieke milieubeschermers, die meerdere keren karikaturaal worden neergezet. De betogen voor meer doen in sommige hoofdstukken wat selectief en eenzijdig aan, omdat belangrijke tegenargumenten en technologische uitdagingen onbesproken blijven.
Meer bevat mijns inziens ook verontrustende en betreurenswaardige elementen. Het voorzorgsprincipe wordt gezien als een sta-in-de-weg voor toepassing van nieuwe technologieën. Bij evaluatie van technologieën wordt vooral doelethiek toegepast, wat ten koste gaat van de middelenethiek. Bovendien wordt er hard afgerekend met godsdienst, omdat die belemmerd zou werken voor technologische ontwikkeling. Genesis is slechts een mythe (20, 158), en de autonome mens moet als God zijn (30). De nieuwe optimisten mogen menen zichzelf bevrijd te hebben van de klassiek-groene, conservatieve en religieuze dogma’s en extremen. Het afzetten daartegen wekt echter de indruk dat men de toevlucht heeft genomen tot een ander, niet minder dogmatisch uiterste: een vooruitgangsgeloof waarin tijdige redding wordt verwacht van wetenschap en technologie. AvdL
“Wat is kapitalisme? Een van de grootste uitvindingen van de mensheid en de grootste bron van welvaart die de wereld ooit heeft meegemaakt? Een dreiging die op het punt staat de aarde te vernietigen en de samenleving te destabiliseren? Of een combinatie van die twee, die opnieuw moet worden uitgevonden?”
Dat is de centrale vraag waarover Rebecca Henderson, als hoogleraar Reimagining Capitalism verbonden aan het Amerikaanse Harvard University, zich lange tijd het hoofd heeft gebroken. En gezien de vraagstelling zal het niet verbazen dat haar antwoord is dat we een nieuw soort kapitalisme nodig hebben.
Vergeleken met de critici die, volgens bekend marxistisch recept, vinden dat het kapitalisme zichzelf heeft overleefd, en dient te worden afgeschaft, is het boek een verademing. Ze kent de wereld van het ondernemerschap van binnenuit. Want naast haar hoogleraarschap is ze als commissaris verbonden aan multinationals als Procter & Gamble en Unilever. En ze is er heilig van overtuigd dat ondernemers in staat zijn noodzakelijke veranderingen te realiseren. Gewoon, omdat het daarbij gaat om mensen die in staat zijn om ogenschijnlijk onoverkomelijke uitdagingen te overwinnen, klanten te overtuigen van het nut ervan, en daarmee vervolgens winst te maken. En dat laatste is helemaal niet erg, zolang die winst positieve maatschappelijke neveneffecten creëert, aldus Henderson.
Om toe lichten wat ze met het bovenstaande bedoelt, vertelt Henderson een verhaal. Een kennis van haar, Erik Osmundsen werd in 2012 CEO van het grootste afvalbe drijf van Noorwegen, Norsk Gjenvinning (NG). Erik was ervan overtuigd dat afval in bepaalde delen van de wereld, waaronder zijn eigen land, een zware belasting betekent voor het milieu en de directe leefomgeving van mensen. En hij vond dat zijn bedrijf moest inzetten op hergebruik van afval.
Tot dan toe werden er door NG grootschalig milieuregels overtreden. Met als argument dat het bedrijf anders niet winstgevend zou zijn. Medisch afval werd op grote schaal bij regulier afval gestort. En giftige stoffen werden in de omgeving van Oslo in zee gedumpt. Erik besloot aan die praktijken een eind te maken, en de hogere kosten die destijds gepaard gingen met afvalscheiding, door te berekenen aan zijn klanten.
Dat Erik met weerstand te maken kreeg, spreekt vanzelf. Er zijn weinig organisaties die blij worden van klokkenluiders. Bovendien voorspelden veel managers dat het bedrijf binnen de kortste keren in de rode cijfers zou belanden.
Toch waren er ook veel medewerkers in het bedrijf die blij waren dat iemand eindelijk zijn nek uitstak, en zaken aan de kaak stelde waarvan zij altijd al het idee hadden dat die niet door de beugel konden. Erik wist een groot deel van de aandeelhouders en bestaande klanten ervan te overtuigen dat de oude manier van werken niet verantwoord kon worden, en dat een nieuwe richting op termijn zelfs een concurrentievoordeel zou kunnen opleveren.
De nieuwe, milieubewuste richting zorgde voor nieuwe enthousiasme binnen de organisatie. En dat nieuwe enthousiasme zorgde op haar beurt voor een creativiteit waarmee vervolgens nieuwe manieren gevonden werden om op een verantwoorde manier kosten te besparen.
De veranderingen binnen NG zorgden voor zoveel publiciteit, dat de Noorse toezichthouder zich actiever begon te keren tegen misstanden. Klanten wilden ook niet langer geassocieerd worden met ‘vuile’ bedrijven en maakten de overstap naar NG. Concurrenten die niet op tijd in staat waren voldoende te innoveren en te veranderen, verloren de slag en gingen failliet of werden door NG overgenomen. De onderneming heeft zo voor een revolutie in de afvalindustrie in heel Scandinavië gezorgd en is van plan ook de overstap naar de rest van Europa te maken.
So far so good! Als dat inderdaad is hoe Hendersons nieuwe kapitalisme eruit ziet, dan denk ik dat we daar met zijn allen wel enthousiast van kunnen worden. Zelf spreekt ze de hoop uit dat ondernemers de handen ineen zullen slaan om langs deze weg allerlei maatschappelijke veranderingen ten goede teweeg te brengen.
Maar wat is er eigenlijk nieuw aan deze vorm van kapitalisme? Volgens Henderson is de dominante, neoliberale variant van het kapitalisme slechts gericht op winstmaximalisatie. En dat is logisch binnen een ondernemingsvorm die geregeerd worden door de kortetermijnvisie van aandeelhouders. Die laatsten willen nu eenmaal snel rendement om zo snel hun zakken te vullen. Deze vorm van kapitalisme acht Henderson verantwoordelijk voor zo’n beetje alle grote maatschappelijke problemen die op dit moment de agenda van wereldleiders bepalen: klimaatverandering, toenemende ongelijkheid, afnemend vertrouwen in de democratische rechtsstaat, en de almaar verslechterende situatie in het onderwijs en de gezondheidszorg. Continue prijsstijgingen leiden tot groeiende armoede onder grote delen van de bevolking.
Toenemende kansenongelijkheid leidt tot een tweedeling in de samenleving. En kleinere ondernemers kunnen nauwelijks nog opboksen tegen de grote jongens, zo ziet Henderson.
De vraag is echter of dat allemaal de schuld is van het kapitalisme. Natuurlijk is er door grote bedrijven gelobbyd voor goedkope energie in de vorm van gas en kolencentrales. Maar dat was in een tijd dat de markt zich nog niet bewust was van de mate waarin vooral de laatste vorm van energiewinning het klimaat zou kunnen beïnvloeden. En overheden hebben destijds de bouw van kolencentrales massaal gesubsidieerd. Toenemende ongelijkheid is vooral een probleem wanneer de algemene welvaart onvoldoende stijgt en bepaalde groepen geen enkele kans hebben op lotsverbetering. Het kapitalisme zal, mits er sprake is van vrije concurrentie, uit zichzelf niet leiden tot prijsstijgingen. Doorgaans is van dat laat ste vooral sprake wanneer overheidsregulering die vrije concurrentie hindert. Het zijn juist de welvarende landen waar de overheid grote delen van onderwijs en gezondheidszorg tot haar exclusieve verantwoordelijkheid rekent, die op die terreinen het slechts scoren. Het is niet het kapitalisme dat het vertrouwen in de democratische rechtsstaat ondergraaft. Veel voor de hand liggender is de stelling dat de overheid daar zelf voor verantwoordelijk is doordat ze telkens beloftes doet die ze niet kan waarmaken.
Volgens Henderson dient de markt gestimuleerd te worden het goede te doen. En als ze dat niet uit zichzelf doet, dan dient ze daartoe gedwongen te worden. Want uiteindelijk kan volgens haar alleen de overheid iets doen aan de structurele oorzaken van grote problemen als maatschappelijke ongelijkheid en klimaatverandering.
Is dat werkelijk haar nieuwe vorm van kapitalisme? Terwijl ze zo veelbelovend begon met dat prachtige verhaal over de Scandinavische afvalsector, eindigt het met een visie die doet denken aan de jaren 1960-1970, toen de overheid de markt ook al tot een uitvoeringsinstantie van haar eigen beleid probeerde te maken. Dat experiment leidde tot allerlei uitkomsten die in de praktijk onbetaalbaar en daarmee per definitie onhoudbaar bleken.
Veel beter is het om te blijven bij het voorbeeld van Erik Osmundsen. Het werd pas echt wat met de afvalbranche, niet toen de overheid begon met allerlei milieuregels te bedenken, maar toen een ondernemende topmanager besloot dat het anders moest. Het kan weliswaar even duren voordat er dan een oplossing voorhanden is die werkelijk verschil maakt en ook nog eens minder kost. Maar als die oplossing er eenmaal is, dan gaan veranderingen ook veel harder dan in een politiek systeem waarin de overheid allerlei zaken van hogerhand probeert af te dwingen.
Werkelijk verschil ontstaat pas wanneer onder brede lagen van de bevolking het bewustzijn gaat leven dat er iets moet gebeuren. En wanneer er bovendien oplossingen voorhanden zijn die betaalbaar zijn binnen het budget waarover individuele burgers beschikken. En helaas kan de overheid daarin niet voorzien – zeker niet alleen.
Er zit dan ook niets anders op dan enig vertrouwen te houden in het innovatieve vermogen van ondernemers om te komen met de noodzakelijke oplossingen voor een aantal grote uitdagingen waarvoor wij ook in Nederland gesteld zijn. Dat die oplossingen het huidige voor stellingsvermogen van de overheid en universiteitsprofessoren te boven gaan, heeft de geschiedenis inmiddels overvloedig aangetoond. En alleen al daarom zijn de verhalen die Henderson daarover gelukkig ook verteld, de moeite van het lezen meer dan waard.
“Als we de gepolariseerde hedendaagse politiek achter ons willen laten, dienen we op de tast onze weg te zoeken en goed na te denken over wat mensen toekomt.”
Michael Sandel, hoogleraar politieke wetenschappen aan Harvard University, begint zijn schets van de problemen waarmee westerse samenlevingen zich geconfronteerd zien, met de situatie tijdens het presidentschap van Donald Trump. Meer dan ooit zijn de VS verworden tot een land van schijnbaar onverzoenlijke tegenstellingen.
Merkwaardig is daarbij dat Sandel de aandacht vooral vestigt op tegenstellingen die toch vooral sociaaleconomisch van aard zijn. Tussen degenen die het hebben gemaakt in het leven, en zij die veroordeeld lijken tot een ‘rancuneus’ bestaan in de marge van de samenleving. Het is die rancune die verklaart hoe Trump de verkiezingen kon winnen, zo is Sandel van mening. En als we willen voorkomen dat zoiets ooit nog eens gaat gebeuren, dan zullen we ons over die rancune moeten ontfermen en oog krijgen voor het morele feilen van onze cultuur, zo stelt hij. We zullen op zijn minst weer oog moeten krijgen voor toe nemende ongelijkheid in de samenleving. Daartegenover dienen we weer opnieuw te pleiten voor de fundamentele gelijkwaardigheid van mensen en de noodzaak van meer gelijkheid.
Deze redenatie verklaart waarom Sandel vooral in links-liberale kringen zoveel waardering krijgt. Hier is een auteur die de juiste vragen lijkt te stellen. Want, om te beginnen: “hoe komt het dat de betekenis van succes en verdienste de afgelopen decennia zo sterk veranderd is, en wel zodanig dat arbeid sterk aan waardigheid heeft ingeboet en veel mensen het gevoel hebben dat de elites op hen neerkijken?”
Sandel volgt Max Weber in zijn stelling dat verdienste als waarde ooit was ontstaan als een bemoedigend idee onder met name protestanten dat we door hard werken en volharding in staat zouden zijn om de Goddelijke genade in ons voordeel te beïnvloeden. De seculiere versie ervan was dat we ons lot in eigen handen hebben. Als we maar genoeg ons best doen, dan zal het ons welgaan, zo vat Sandel samen.
Als de wortels van een verkeerd idee van verdienste inderdaad zo oud zijn als, laten we zeggen, het protestantisme, dan is daarmee de vraag nog niet beantwoord hoe dat idee de afgelopen decennia zoveel aanhangers kon krijgen. En als dat idee vroeger zo succesvol is geweest in het genereren van een welvarende en solidaire samenleving (denk aan het netwerk van welzijnsorganisaties tijdens de Gouden Eeuw in Nederland), hoe kan het dat het de afgelopen decennia niet gelukt is om dit succes te kopiëren? Is het dan fout gegaan bij de opkomst van de seculiere versie ervan?
Dat zijn vragen die zich naar aanleiding van Sandel laten stellen, maar waarop hij geen antwoord geeft. En dat klemt temeer wanneer hij ze wel als verklaring hanteert voor het feit dat wij te zeer gericht zijn geraakt op eigen voordeel, en te weinig oog hebben voor de verplichtingen die we hebben richting elkaar. In de huidige neoliberale cultuur dient iedere burger in staat te worden gesteld eigen welvaart te maximaliseren. En politiek is daarin niet veel meer dan de ideologie dat het algemeen belang slechts een optelsom is van alle individuele belangen in een samenleving. De vraag of er daarnaast ook nog onderlinge verbanden zijn die essentieel zijn voor de waardering van ons mens-zijn, wordt dan niet gesteld, aldus Sandel.
Ook al vergist hij zich in de wortels ervan, hier heeft Sandel met zijn kritiek op de neoliberale opvatting van verdienste zeker een punt. Als we als individuen en politiek alleen maar uit zijn op nuts- en winstmaximalisatie, dan verliezen het welzijn van de samenleving vroeg of laat volledig uit het oog. En niet alleen maar de samenleving, maar ook dat van ons landschap en onze leefomgeving.
En als winst en succes slechts een kwestie zijn van eigen verdienste, dan bevordert dat inderdaad de onderlinge solidariteit doorgaans niet. Want waarom zouden de winners iets verschuldigd zijn aan de losers? Het antwoord op die vraag is gelegen in, zo concludeert Sandel (en het is de moeite waard om hem hier te citeren): “de erkenning dat we, ondanks al ons streven, onszelf niet hebben gemaakt en ons ook niet volledig zelf kunnen redden. Dat we in een maatschappij leven die waarde hecht aan onze talenten is een geluk dat we hebben, en niet iets wat ons toekomt. Een sterk besef van de contingentie van ons lot zou ons tot een zekere bescheidenheid kunnen brengen: ‘Daar sta ik dan, door de genade Gods, het toeval van mijn geboorte of de mysteriën van het lot.’ Een dergelijke bescheidenheid is het begin van een weg terug van de wrede moraal van het succes die ons verdeelt. Ze wijst voorbij de tirannie van verdienste, naar een minder rancuneus en vrijgeviger openbaar leven,” aldus Sandel.
Dat zijn wijze woorden. En het zou mooi zijn als onze links-liberale vrienden hem in dit antwoord zouden volgen. Alleen … het is op zijn best maar een deel van het antwoord. Want inderdaad zullen sommigen onder de aanhangers van Trump en andere populisten door het type rancune gedreven worden waarover Sandel het heeft. Maar een groot deel van de populistische aanhang in de VS en tal van Europese landen is vertrouwd met de overtuiging die hij hier uitspreekt – simpelweg omdat dat de manier is waarop ze in het leven staan.
Als Sandel werkelijk meent met zijn boek “op de tast zijn weg zoekend en goed nadenkend” een antwoord te hebben gevonden op de huidige polarisatie in zijn eigen land, dan zit hij ernaast. De problematiek waarmee de VS worstelen is niet louter de rancune als gevolg van de tirannie van verdienste. Ze geldt evenzeer de morele verontwaardiging over sociaal-ethische consequenties van de gedachte dat ieder mens de schepper is van zijn eigen bestaan. Niet alleen worden mensen niet altijd als gelijkwaardig behandeld (inderdaad komt discriminatie nog steeds voor), maar vaker nog worden zaken als gelijk gezien die principieel gezien ongelijk zijn (denk aan de gelijkstelling van het homohuwelijk aan het traditionele huwelijk). Ook worden rechten van ongeboren kinderen als onvergelijkbaar gezien ten opzichte van het recht van vrouwen op een eigen carrière (vandaar de stijgende abortusgraad). En ouderen vervallen tot eenzaamheid omdat hun omgeving te druk is met zichzelf (vandaar de groeiende vraag naar euthanasie). Verzet tegen die ontwikkelingen heeft niets met de door Sandel steeds weer van stal gehaalde rancune te maken, maar met een diepgewortelde overtuiging dat hiermee grenzen overschreden worden die tegen de orde van de Schepping ingaan.
Aangezien hij voor de laatstgenoemde, mijns inziens principiële dimensie van de problematiek van de polarisatie geen oog heeft, is noodzakelijkerwijs ook zijn visie voor de toekomst van onze democratie op zijn best slechts een deel van het antwoord.
Al zijn we hem ook daarvoor al dankbaar.
HvdB
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 mei 2021
Zicht | 97 Pagina's
