Gezonde democraat bestrijdt de totalitaire verleiding
Interview met prof. dr. Paul Frissen over de politiek van de goede dood
Vorig jaar verscheen zijn boek ‘Staat en taboe. Politiek van de goede dood’. Daarin laat de hoogleraar bestuurskunde Frissen zien dat taboes en grenzen een rol spelen in de verhouding tussen staat en burger. Hij verbaast zich erover dat haast iedereen spreekt van een ‘nette regeling’ waarmee een van de zwaarste taboes – het doden van een mens – in onze cultuur wordt doorbroken.
De titel van uw boek is opmerkelijk. Toch komt Staat en taboe zogezegd niet uit de lucht vallen. Het staat in verband met uw voorgaande publicaties. Waarom schreef u dit boek over taboes?
Al heel lang ben ik geïnteresseerd in een paar verschijnselen waarmee de antropologie heel vertrouwd is, maar die in onze westerse, min of meer rationele samenlevingen aan het zicht onttrokken zijn. Als westerse samenleving hebben we drie fenomenen aan het zicht onttrokken: het mysterie, het geheim en het taboe. Alle culturen hebben een verhouding tot deze drie verschijnselen ontwikkeld, maar wij westerlingen denken dat we er in een aantal opzichten afscheid van genomen hebben. Ik licht dat kort toe.
Als het gaat over het mysterie dan stelt de grote socioloog Max Weber vast dat een van de markante verschillen tussen het rooms-katholicisme en het protestantisme is dat de eerste nog volop in de greep is van de magie en het mysterie. Het protestantisme is veel meer een religie van het woord en het is ook – in zekere zin – een gedemocratiseerde godsdienst. Tussen God en de gelovige is geen bemiddeling van de priester nodig, het gaat om een persoonlijk geloof.
Het geheim, daar kunnen we als moderne mensen ook niet meer mee leven. Wij wensen daarom dat onze samenleving en haar bestuur volstrekt transparant is. Daarover gaat Het geheim van de laatste staat 1 dat ik drie jaar geleden publiceerde.
En dan het taboe, dat is overduidelijk in elke cultuur present. Zonder taboes kan een samenleving niet eens bestaan. Maar in de westerse samenleving en Nederland is daar het meest uitgesproken voorbeeld van is men erop gebrand alle taboes te doorbreken. Logisch gezien kan dat niet, filosofisch is het een interessant vraagstuk.
Daarom dit boek over taboes. Toen ik begon met hierover na te denken, verscheen het rapport van de commissie-Schnabel 2 over ‘voltooid leven’. Omdat ik graag ook iets praktisch en concreets wilde betrekken bij zo’n filosofisch vraagstuk, dacht ik: dit is eigenlijk de meest intrigerende kwestie die hierbij past. Want als er iets een taboe is in alle culturen, dan zijn het wel de vragen rondom leven en dood.
Uw boek heeft de term ‘staat’ in de titel, dat duidt op een politiek vertoog.
Ja, ik werp de vraag op of de staat een rol heeft bij het in stand houden van taboes. Voor Nederland is dat een bijzonder prikkelende vraagstelling. Want de meeste politici en beleidsmakers zullen van mening zijn dat, áls de staat hier al een taak heeft, dan behelst die vooral het opruimen van taboes.
U kiest in uw boek niet voor een morele, maar voor een politiek-filosofische benadering.
Over de vragen rondom leven en dood kun je in morele zin heel veel zeggen. Bij het vraagstuk van euthanasie spelen morele vragen zeker een rol. Moraal pretendeert ook altijd universeel te zijn, of zij nu religieus of seculier is, dat maakt geen verschil. In mijn boek kies ik echter voor een politiek-filosofische insteek, waarbij ik mijzelf positioneer in de traditie van Machiavelli. Deze denker betoogt dat we in het politieke domein uit moeten gaan van de gebrokenheid van de wereld en de onvoltooidheid van de samenleving. De staat ziet hij als een autonome instantie die amoreel probeert stabiliteit, voorspoed en welvaart in de samenleving te realiseren. Wanneer je dit op onze huidige democratische rechtsstaat betrekt, zie ik de gebrokenheid in de grote verdeeldheid qua politieke opvattingen. De belangrijkste taak van de staat is nu om die variatie op een vreedzame manier in stand te laten. De rechtsstaat kiest dus geen partij. Hij beschermt de burgers, enerzijds tegen de staat, anderzijds ten opzichte van elkaar, met als uitgangspunt dat voor de wet elke burger gelijk is. Niet omdat elke burger hetzelfde is, maar omdat iedereen verschillend is. Dus de staat beschermt de gelijkheid van het verschil.
Hoe vertaalt zich dat naar het vraagstuk van euthanasie?
Er is een brede consensus dat het geweldsmonopolie exclusief bij de staat ligt. Dat blijkt ook hieruit dat veel rechtsbepalingen erop gericht zijn om de burger te beschermen tegen geweld door anderen. Ook de geweldsuitoefening door de staat is aan regels gebonden. Kijkend naar het euthanasievraagstuk, is mijn fundamentele vraag: kan de staat dat geweldsmonopolie delen met anderen, in het bijzonder met artsen? Dat is geen ethische vraagstelling, maar een politiek-filosofische. Voor een beoordeling van deze vraag doen mijn morele opvattingen over euthanasie er niet toe. Die staan erbuiten.
Nederland heeft sinds 2002 een regeling voor euthanasie. Is uw fundamentele vraagstelling relevant voor het huidige debat?
Ik denk van wel. Er zit een dubbele verwondering in mijn boek. De eerste is: hoe kan het zijn dat in Nederland een van de zwaarste taboes wordt doorbroken door wat vrijwel iedereen ‘een nette regeling’ noemt? Dat is toch wel apart. Het tweede wat mij verwondert, is: kan de staat, in zijn verhouding tot burgers en medisch professionals, dat geweldsmonopolie uit handen geven?
Daar komt bij dat ik over dit complexe onderwerp twee heel tegengestelde ontwikkelingen waarneem. Aan de ene kant is de maatschappelijke steun voor euthanasie zeer groot en dat geldt ook voor een verdere liberalisering of uitbreiding van de regeling. Tegen de 80 procent steunt die gedachte, zo komt in enquêtes naar voren. Die support gaat veelal terug op het diepe idee dat mensen het recht op zelfbeschikking hebben. Maar eigenlijk is dat heel paradoxaal, omdat het bij euthanasie gaat om de wens of zelfs het recht om de hulp in te roepen van ande ren. Tegelijkertijd nemen aan de kant van de medici de aarzelingen en twijfels toe.
De hoofdkoers van het maatschappelijke en politieke debat gaat richting verdere verruiming van de euthanasieregeling. Er lijkt geen weg terug te zijn. Over een pas op de plaats wordt al moeilijk gedaan.
Voor mijn onderzoek, dat ik in 2018 afrondde, is het een heel interessant gegeven dat sinds de invoering in 2002 nog nooit een rechtszaak erover is gevoerd. Dat kan niet anders betekenen dan dat bij de uitvoering van de wet, dus in de euthanasiepraktijk, een normalisering is opgetreden. Het plegen van euthanasie is regulier medisch handelen geworden, weliswaar voorzien van een toetsing achteraf, maar er heeft zich geleidelijk aan een uitbreiding en normalisering voorgedaan. En dat was voor het Openbaar Ministerie in 2017 een reden om daar eens grondiger naar te gaan kijken.
Het stilzwijgend steeds verder verruimen van de regeling spreekt niet vanzelf. Ik noem bijvoorbeeld de psychiater Boudewijn Chabot. Nog vóórdat de huidige euthanasiewet van kracht was, werd hij door de rechter veroordeeld omdat hij euthanasie had gepleegd op een psychiatrische patiënt. Maar recent verklaarde Chabot openlijk dat hij nu niet meer zou doen wat hij toen wel had gedaan. Ook Bert Keizer, die toch bekend staat als een liberale arts, ethicus en filosoof, heeft een duidelijk afwijzend standpunt ingenomen over euthanasie bij wilsonbekwamen.
Vrij recent – na publicatie van uw boek is er een rechtszaak gevoerd over een euthanasiezaak, de zgn. koffie-euthanasie. Het Openbaar Ministerie bracht deze voor de rechter. Voorstanders van euthanasie zeggen dat dit onzekerheid bij artsen oproept.
Wie beweert dat het Openbaar Ministerie in deze zaak op eigen houtje heeft gehandeld, realiseert zich onvoldoende dat ook de toetsingscommissie en de medische tuchtcommissie hebben vastgesteld dat de zgn. ‘koffie-euthanasie’ op de wilsonbekwame mevrouw in kwestie niet zondermeer binnen de huidige wettelijke kaders past. Op basis daarvan heeft het OM geconcludeerd dat deze zaak ter toetsing aan de rechter voorgelegd moet worden. 3 Met name de handelingsonbekwaamheid roept de vraag op: was het nu wel of geen vrijwillige euthanasie? Dat lijkt mij een gegronde reden om naar de rechter te gaan. Juist de voorstanders van het recht op zelfbeschikking zouden dat moeten kunnen be amen. Want het is toch op z’n minst merkwaardig dat de wilsverklaring die een persoon geruime tijd terug heeft opgesteld en ondertekend hiërarchisch bóven de actuele wil van de huidige persoon wordt geplaatst. Kán dat? En wie mag daarover beslissen? Hoe verhoudt zich dat tot het uitgangspunt van zelfbeschikking? Daar kun je ethische discussies over voeren en psychologische overwegingen bij hebben. Maar voor mij is de leidende vraag: hoe gaan wij als politieke gemeenschap om met leven en dood?
De gangbare meerderheidsopvatting kun je samenvatten onder de noemer van zelfbeschikking: ‘Ik maak dat zelf wel uit.’
Precies daarom was D66 zo verbaasd over mijn boek ‘Staat en taboe’. In al mijn voorgaande boeken voer ik een pleidooi voor een uiterst terughoudende opstelling van de staat. Die moet zich volgens mij zeker niet overal mee bemoeien. Maar bij het vraagstuk van euthanasie draai ik het om. Omdat we met z’n allen hebben besloten dat het geweldsmonopolie bij de staat ligt, volgt daaruit dat het beslissen over vraagstukken van leven en dood geen individuele kwestie, maar een zaak van de politieke gemeenschap is. Dit is nu precies een domein waar de staat zijn bevoegdheid niet uit handen moet geven.
Alle samenlevingen waar het geweldsmonopolie niet bij de staat berust, zijn buitengewoon nare oorden om te leven. Als burger ben je dan je leven helemaal niet zeker. Wil de staat kunnen functioneren en de veiligheid van zijn burgers garanderen, dan moet hij uiteindelijk dwang kunnen toepassen. Met als ultieme mogelijkheid het toepassen van geweld, extern en intern. Los van welke opvatting je ook hebt, dit is een politiek vraagstuk van de eerste orde. Het heeft ook niets met zelfbeschikking te maken, omdat hier niet de mogelijkheid van suïcide aan de orde is, maar het recht op suïcide met hulp van een ander.
De toelichting bij het initiatiefvoorstel van Pia Dijkstra inzake ‘voltooid leven’ demonstreert het hellende vlak waar Bas van der Vlies in 2002 voor waarschuwde. Glijdt Nederland met dit voorstel af naar een situatie waarin de staat niet langer de vrijwilligheid van euthanasie kan garanderen?
Dat zou volgens mij zeker het geval kunnen zijn. Ik vind het buitengewoon intrigerend om te luisteren naar radicale voorstanders van zelfbeschikking. Zij vinden de huidige regeling voor euthanasie nodeloos paternalistisch, omdat die de arts centraal stelt. Daar hebben ze overigens een punt. Want de arts is wel gekwalificeerd om te oordelen of het lijden uitzichtloos is, maar de arts is niet gekwalificeerd om te bepalen of het lijden ondraaglijk is. Dat is voor iedereen verschillend. En omdat dit zo ligt, vinden de radicale voorstanders van zelfbeschikking dat de enige die mag beoordelen of het leven beëindigd kan worden de lijdende persoon zelf is. Vanuit hun referentiekader is die redenering begrijpelijk. Alleen heeft dat als consequentie dat we middelen die geschikt zijn om op een pijnloze manier een einde aan je leven te maken, door middel van een ‘nette procedure’ via de apotheken vrijelijk aan een ieder ter beschikking zullen stellen.
Wat betekent dat voor de samenleving?
Dan krijg je vragen als: mag een zestienjarige zulke middelen ook verkrijgen? Dat is dus het hellende vlak. Overigens besef ik heel goed dat dit argument ook demagogische kanten kan hebben.
Kritische recensenten van uw boek stellen dat de beschermwaardigheid van het menselijk leven geen juridisch, maar een moreel uitgangspunt is.
Het klopt dat je de beschermwaardigheid van het leven met morele en met ethische argumenten kunt legitimeren. Maar dat doe ik in mijn boek juist niet. Ik neem als uitgangspunt de taak van de staat om de veiligheid van zijn burgers te beschermen. Met als ultiem punt dat de staat zich ervoor inzet dat het leven van de burger niet in gevaar komt. Er is niet bijster veel morele diepgang voor nodig om dat met elkaar af te kunnen spreken. Zelfs de meest uiteenlopende religies en ideologieën zijn het er snel over eens dat het niet zo’n goed idee is om een samenleving te hebben waarbij je op elke straathoek het risico loopt van het leven beroofd te worden. Daarom geven we de staat een rol ten aanzien van de veiligheid en via de rechtsstaat en het internationaal recht snoeren we de ruimte van de staat in om geweld te gebruiken. Verder laten we de burgers zoveel mogelijk vrij om naar eigen opvatting en inzicht hun leven te leiden. Juist omdat die staat veel macht en het geweldsmonopolie heeft, heb ik liever niet dat de staat zoveel morele opvattingen heeft. Dat zouden weleens de opvattingen van een meerderheid kunnen zijn. Ik kan mij niet voorstellen dat de SGP het aangenaam vindt dat de staat morele meerderheidsopvattingen aan minderheden gaat opleggen. Trouwens, andersom zouden veel Nederlanders niet graag zien dat de staat de morele opvattingen van de SGP gaat uitdragen.
U benadrukt het belang van grenzen. Dat herinnerde mij aan een aforisme van de filosoof Ludwig Heyde: ‘Het mateloze is geen geschikt milieu voor de mens om in te leven’
Er is in onze samenleving sprake van een paradoxale beweging. Aan de ene kant hoor je verha len over de zegeningen van de grenzenloosheid. Tegelijkertijd doen we niet anders dan het aantal grenzen vergroten. Neem de ongebreidelde scheldkanonnades in de sociale media. Die zijn in zichzelf grenzeloos, maar met die grove taal worden voortdurend grenzen getrokken tegenover anderen. Je hoeft maar even iets te zeggen wat iemand niet bevalt, en meteen gaat je hoofd er af – figuurlijk dan.
Elke vorm van vrijheid kan alleen maar zinvol gedefinieerd worden in relatie tot grenzen. Absolute zelfbeschikking heb je alleen maar op een onbewoond eiland. Maar dat is de enige plek waar je er helemaal niets aan hebt. Rechten zijn nooit terug te voeren op de individuele wil en op de individuele beschikking. Rechten en vrijheden kunnen alleen maar worden beschermd door en binnen een politieke gemeenschap. En die kan dat alleen doen door grenzen te stellen. Dat zijn bijvoorbeeld de fysieke grenzen van het grondgebied, van de eigen staat. Daarom is de grenzenloosheid eigenlijk een heel merkwaardige gedachte.
Individuele autonomie, is die te typeren als een moderne mythe of een modern mysterie?
Ik vergelijk dit concept met een klassieke mythe. Die heeft de functie om duidelijk te maken hoe wij de wereld verstaan. Een mythe hoeft niet waar te zijn om wel effectief te zijn. Zo heb je tegenwoordig de mythe dat Nederlanders 17 miljoen individualisten zijn. Zelfs in de reclame-uitingen wordt dat tot uiting gebracht, met het liedje in de Postbank-commercial ‘15 miljoen mensen op dit kleine stukje aarde, die laat je allemaal in hun waarde’ (1996). De realiteit is dat wij ook een kuddevolk zijn. Niks individualistisch. We hechten sterk aan keuzevrijheid, maar in de praktijk kijken we om ons heen en doen we in groepen wat anderen in die groepen ook doen. Als ik de autonomie symbolisch noem of de keuzevrijheid als een mythe duid, dan betekent dat niet dat het allemaal onzin is. Ook het strafrecht is uiteindelijk symboolwetgeving. Neem het verbod op moord en doodslag. Die bepaling is niet in het wetboek opgenomen met de gedachte dat het moorden dan zal ophouden. Maar bij vrijwel alle beleid dat wij voeren, dènken we dat wel. We schrijven het uit op papier en de werkelijkheid zal zich daarnaar voegen. Dat heeft waarschijnlijk met onze protestantse of calvinistische achtergrond te maken.
Wat vindt u van de ‘Laatste Wil Pil’ van Drion? Gaat het hierbij om niet meer dan een individuele handeling in de privésfeer waar de overheid buiten moet blijven?
Wat iemand in de privésfeer wil vinden of denken, daar is iedereen vrij in. Maar wat met de Laatste Wil Pil in feite gevraagd wordt, is de officiële en legale terbeschikkingstelling van een euthanaticum. Realiseren we ons voldoende wat dit betekent? Dat zou betekenen dat de staat formeel hulp verleent bij suïcide. Dat lijkt mij totaal ongewenst. Het kan gewoonweg niet. Ik stel overigens vast dat er niet zoiets is als een recht op suïcide. Maar suïcide is ook weer niet verboden.
Voor mijn onderzoek las ik het proefschrift van Els van Wijngaarden 4 . Dat zette me aan het denken. Zij interviewde mensen die eerder van plan waren ‘uit het leven te stappen’, dit toch niet deden en daar achteraf geen spijt van hadden, zelfs blij mee waren. Je vraagt je natuurlijk af hoe dat komt. Ik denk dat dit hoort bij de mysteries van het menselijk bestaan. Dat geldt ook voor het kleine aantal euthanasiegevallen waarbij de patiënt zelf de handeling kan verrichten in plaats van de arts. Dat is maar een minderheid van rond de 5 procent. De dokters die ik daarover gesproken heb zeggen dat dit te maken heeft met het grote mysterie van de dood en de angst voor de dood. Ondanks dat je dood wil, voer je de handeling toch niet zelf uit.
Aan de ene kant zie je een verlangen van de wetgever om hulp bij zelfdoding te beheersen en te controleren. Aan de andere kant klinkt de eis dat het individu vrij moet zijn om zelf te beschikken. Die twee zijn moeilijk te verenigen.
Paul van Tongeren heeft daarover een mooi boek geschreven. Willen sterven, is de titel 5 . Hij zegt dat het recht op zelfbeschikking een heel mooi idee is, maar dit wordt ten eerste al ondermijnd doordat ook hulp van anderen wordt geëist en ten tweede gaat het bij zelfdoding om een daad waarbij de zelfbeschikking op een radicale manier wordt opgeheven, ten einde komt. Wat op de achtergrond meespeelt, is dat we dankzij de medische ontwikkeling steeds ouder worden. We leven steeds langer. Dat is buitengewoon plezierig. Maar de keerzijde ervan is dat meer mensen ook langer ziek zijn en dat artsen vaker met ouderdomsklachten zoals dementie worden geconfronteerd dan voorheen.
U stelt voor om de toetsing achteraf die door regionale commissies wordt gedaan, te wijzigen in een toetsing vooraf door de rechter, zodat duidelijk is dat het geweldsmonopolie bij de staat ligt.
Mijn voorstel is eigenlijk heel eenvoudig. Het komt hierop neer om dat wat nu de regionale toetsingscommissies achteraf doen, namelijk nagaan en vaststellen of de betrokken arts correct heeft gehandeld volgens de geldende procedures, in de tijd te verschuiven naar een moment voorafgaand aan de uitvoering van het euthanasieverzoek en te verleggen naar de reguliere rechter, die dan namens de staat optreedt. Euthanasie vindt nu uiteindelijk plaats op basis van een autonome beslissing van de arts, die uiteraard de patiënt heeft gesproken en daarbij een collega consulteert. Mijn voorstel brengt symbolisch tot uitdrukking dat de staat hierin besluit namens de politieke gemeenschap.
Eén van de bezwaren tegen uw voorstel zal zijn dat de rechterlijke macht overbezet is en het werk nu al niet aankan. U voegt er nog een taak aan toe.
Dat vind ik in dit geval geen steekhoudend argument. Het gaat namelijk om een zeer principiële kwestie. Wij maken toch ook geen einde aan onze democratie omdat die erg inefficiënt en tijdrovend is? En de doodstraf voeren we ook niet in, ook al is het veel duurder om levenslang gestraften in gevangenissen op te sluiten en te bewaken.
Hoe ziet u dat voor zich? Gaat het wat u betreft dan om een beperkte of marginale toetsing door de rechter of een meer inhoudelijke? Bij abortus is de toets zeer beperkt.
Dat is aan de politiek om daarover te beslissen hoe zij dat geregeld wil hebben. Bij abortus is er van een toetsing in de praktijk nauwelijks nog sprake. Ik stip die discussie zijdelings aan in mijn boek. De legalisering van abortus is mede tot stand gebracht omdat bij een verbod er afschuwelijke praktijken kunnen ontstaan die niemand wenst. Die redenering kan ik volgen. Maar om abortus te definiëren als een verworven recht, zoals dat vandaag de dag alom gebeurt, is eigenlijk een onbestaanbare gedachte. Dat wil niet zeggen dat ik degenen die voor abortus zijn of het (laten) doen tot grote zondaars benoem, maar we moeten sommige zaken in onze samenleving niet als normaal willen zien. Net als bij euthanasie, zou iedereen zich ook bij abortus moeten realiseren dat het niet om normaal medisch handelen gaat.
Suïcide valt buiten de rechtsorde. Maar er zijn wel preventieprogramma’s voor suïcide die de overheid bekostigt. Is dat een inconsequentie, zoals sommigen beweren?
Nee. Laten we ons eens verplaatsen in het volgende gedachte-experiment: Er staat iemand boven op een flat. Die persoon dreigt naar beneden te springen. Wat verwachten we in zo’n situatie van de overheidsorganisaties? Wat zouden de hulpdiensten moeten doen? Vrijwel iedereen vindt dat de politie, de brandweer en ambulancemedewerkers moeten ingrijpen om te voorkomen dat die persoon een einde aan zijn leven maakt. Dat berust op de gedachte dat een suïcidepoging meestal voortkomt uit totale vertwijfeling en verwarring. Alle mensen die met suïcide zijn geconfronteerd, bevestigen dat. Ook de in april 2019 overleden oprichter van de 113-zelfmoordhulplijn, Jan Mokkenstorm, was die opvatting toegedaan. Het tekende hem dat hij niets moest hebben van verbloemend taalgebruik rondom zelfmoord.
Bij euthanasie is van verbloemend taalgebruik sprake. Zachte woorden en zorgende taal. Je mag eigenlijk niet zeggen dat je mensen doodmaakt. Is dat niet een beetje hypocriet?
Ik denk dat het volkomen begrijpelijk is dat dit gebeurt. Het is heel menselijk om te zoeken naar woorden die ons handelen legitimeren. Met de bedoeling om de loodzware beslissingen rondom het levenseinde draaglijk te maken. Van enige hypocrisie is zeker sprake, maar laat niemand dat opvatten als een beschuldiging. Zo werkt het gewoon.
Als de staat een visie op de goede dood uitdraagt, wordt dat spoedig gevolgd door een visie op goede leven, stelt u.
Dan komen er twee gevaarlijke zaken samen. Enerzijds de behoefte van de staat om allerlei opvattingen over het goede leven met dwang op te leggen aan de samenleving. Anderzijds de behoefte, het faustisch verlangen van de mens om het recht in eigen hand te nemen, z’n eigen leven te maken en vorm te geven. Als die twee sa menkomen, krijg je een giftige cocktail. Want dat gaat ongetwijfeld leiden tot politieke meerderheidsopvattingen over welk leven gewenst en welk leven ongewenst is. Hoever gaan we met ingrepen in het embryo? Wat doen we met de technieken om bepaalde erfelijke ziektes te voorkomen? Angstaanjagende perspectieven zijn dat.
Gaan we richting Huxley’s Brave New Wold of Orwell’s 1984?
Die ontwikkeling is al volop gaande. Ik zeg wel eens: George Orwell heeft zich alleen in het jaartal vergist, maar voor de rest klopt zijn boek 1984. Het denken van wetenschappers kun je niet stopzetten. Wetenschap vertaalt zich altijd in handelen, in toepassingen van de technologie. Alles wat kan, wordt ook gedaan. Als we via de techniek kanker kunnen voorkomen, dan gaan we dat gewoon doen. En wat wij niet doen, doen andere landen wel. We hebben een staat nodig om daar grenzen aan te stellen. Waar we die grenzen leggen, is onderwerp van democratisch debat. Het streven om met behulp van techniek alle problemen op te lossen en de gebrokenheid, de imperfecties van onze wereld op te heffen, is in wezen een totalitair verlangen. Om die reden zal een gezonde democraat dat streven willen bestrijden. Doet hij dat niet, dan geeft hij toe aan de verleiding van de utopie. En die verleiding is levensgevaarlijk. In mijn boek heb ik een citaat van Thomas More uit zijn geschrift Utopia uit 1518 opgenomen. Wat hij daar beschrijft, lijkt als twee druppels water op de Nederlandse euthanasieregeling. More zag dat bepaald niet als een ideaal om naar te streven, maar als een gevaarlijke situatie die we tot elke prijs moeten vermijden.
Noten
1 P.H.A. Frissen, Het geheim van de laatste staat. Een kritiek van de transparantie, Amsterdam:Boom, 2018
2 Rapport Adviescommissie Voltooid leven, gepubliceerd 4 februari 2016; https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/02/04/rapport-adviescommissie-voltooid-leven
3 Dit interview werd gehouden op 28 augustus 2019. Op 11 september deed de rechtbank Den Haag uitspraak en ontsloeg de voormalig verpleeghuisarts van rechtsvervolging. Het Openbaar Ministerie stelt geen hoger beroep in, maar stapt direct naar de Hoge Raad om een uitspraak te krijgen in deze euthanasiezaak.
4 Els van Wijngaarden, Voltooid leven. Over leven en willen sterven, Atlas Contact, 2016
5 Paul van Tongeren, Willen sterven. Over de autonomie en het voltooide leven, Utrecht 2018
Over prof. dr. P.H.A. Frissen
Paul Frissen (1955) is decaan en bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur in ’s-Gravenhage en hoogleraar bestuurskunde aan de Universiteit Tilburg. Eind 2018 publiceerde hij het boek Staat en taboe. Politiek van de goede dood (Boom uitgevers, Amsterdam). Dit boek is genomineerd voor de Socratesbeker 2019. Een selectie van eerdere publicaties van Frissen: Het geheim van de laatste staat. Kritiek van de transparantie (2016), De fatale staat. Over de politiek noodzakelijke verzoening met tragiek (2013), Gevaar verplicht. Over de noodzaak van aristocratische politiek (2009) en De staat van verschil. Een kritiek van de gelijkheid (2007). Met zijn geschriften durft Frissen tegendraads te zijn en vragen te stellen bij de Nederlandse bestuurlijke praktijk van alledag. Goede kost voor iedereen die dieper wil nadenken over politieke besluitvorming en bestuurlijk handelen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 2019
Zicht | 100 Pagina's
