De ramp van 1953
De Van Pallandtpolder
(deel 5) Ondanks het zeer gure weer was het op de Van Pallandtstee te Middelharnis op 31 januari 1953 erg gezellig te noemen. De kleine Aat van de familie Troost werd die dag acht jaar. Het meisje had een mooie pop gekregen met bijpassende kleertjes waar zij erg blij mee was.
Wie zaten er ZO AL IN DE HUISKAMER?
Allereerst vader Arie Troost en moeder Comelia (Kee) Hoogmoed. Van de zes kinderen die het gezin rijk was, waren alleen Gre, Aat (de jarige) en de kleine Piet als jongste van de schare thuis. Van de familie waren verder aanwezig opoe Arendje Hoogmoed-van Delft met haar dochters Maria en Teuntje. Een oom van Kee, Jacob Hoogmoed was door omstandigheden bij de familie Troost ingetrokken en zat eveneens aan tafel.
De drie oudste jongens van Troost: Jaap, Jan en Job waren naar het dorp Middelharnis gegaan. Jaap was naar zijn verloofde Nellie van Sliedrecht, Jan naar zijn verloofde Aat van Driel en Job was naar familie, naar Piet Verhage die een winkeltje had aan het Zandpad naast firma Buijsse. Na verloop van tijd vertrok opoe Hoogmoed en de beide tante’s met een taxi naar de Kerkstraat in Sommelsdijk waar zij woonden.
De kleine Aat gaf haar mooie pop met de familie mee want zij logeerde zo vaak bij hen dat ze dit beter vond. Het kind zal niet gedacht hebben aan het enorme gevaar dat op een paar honderd meter afstand op het Haringvliet dreigde.
Alarm
Er werd alarm geslagen. Ton Mijs, directeur van de N.V. Van Pallandtpolder ging de jongens van Troost opzoeken en deed hun het verzoek naar stee te gaan want daar moesten reddingswerkzaamheden worden verricht. Jaap en Job gaven aan dat verzoek gehoor, maar Jan bleef bij zijn meisje waarmee hij later is gehuwd. Datzelfde verzoek werd ook gericht aan de gebroeders Jaap en Henk Appel, twee neven van de familie Troost, die eveneens in dienst waren op de Van Pallandtstee. Zij gingen met Mijs mee per auto naar stee.
Volgens Mijs waren er veeauto’s besteld om het vee naar het dorp te brengen. Echter die veewagens kwamen niet opdagen. Mijs bestelde telefonisch een taxi bij Numan in de Ring van Middelharnis. Toen de taxi op het ruime erf verscheen, stapten moeder Kee Troost met haar kinderen Gre, Aat en Piet in en reden naar het eerder genoemde Kerkstraatje. Zij waren uiteraard bij opoe Hoogmoed van harte welkom.
Wat konden de mannen op de boerderij eigenlijk nog doen? De paarden en koeien werden losgemaakt, want mocht er water in de stallen binnendringen dan liepen ze in elk geval vrij rond, zo dachten zij. Het water sloeg al over de buitendijk heen en de storm raasde over het land en gaf geen enkele krimp.
“Maak nu maar dat jullie van stee af komen”, zei Arie Troost bezorgd, “en ga onmiddellijk naar het dorp via de Schapendijk. Ik blijf alleen hier en red me wel.” Daar gingen de mannen; Hendrik Appel 26 jaar, Jacob Appel 22 jaar, Jacob Troost 22 jaar en Job Troost 17 jaar, allen de donkere weg op. Even later is ook de 72-jarige Jacob Hoogmoed vertrokken en liep de jongens achterop.
Nauwelijks waren zij vertrokken of een motor met zijspan reed het erf op. Daarin zaten twee agenten van de Rijkspolitie,
Moerland en Kamerbeek. Met welk doel zij waren gekomen? Die vraag kon niet eens meer gesteld worden want het water brak plotseling met hels lawaai door de buitendijk met zo’n kracht en zo’n snelheid dat de drie aanwezigen zich slechts in veiligheid konden brengen op de zolder van het wagenhuis. Een zeer angstige nacht brak voor hen aan te midden van een golvende watermassa.
Bij het aanbreken van de dag maakten zij een gat in het dak om daar doorheen met een of andere lap stof te kunnen zwaaien en aandacht te trekken voor hun aanwezigheid. Hoevelen hebben er in het rampgebied op deze wijze aandacht gevraagd voor hun penibele omstandigheden. Of staan schreeuwen om hulp, soms net zo lang tot schreeuwen niet meer kon...
Overal stond water. Zeewater wel te verstaan, zout en koud, want het was pas 1 februari, een datum die in ons gebied nooit meer vergeten kon worden.
Voorgevoelens
Griet van der Wekke-Appel, zuster van Henk en Jaap had de rampnacht bij familie in Kralingen (toen nog gemeente Sommelsdijk) doorgebracht. Kralingen gelegen in polder d’Ouwe Plaete was al onder water komen te staan waarom Griet met haar man Koos gevlucht waren naar de Geldersedijk. Griet wilde zo spoedig mogelijk naar haar ouders. Die woonden op de Voorstraat van Middelharnis. Daar wilde zij zijn! Achterop een bromfiets zittend ging het via de Onwaardsedijk naar Middelharnis. Toen Griet daar arriveerde maakte iedereen zich ernstige zorgen over de jongens die de avond tevoren naar de Van Pallandt waren gegaan om daar het vee te gaan beschermen. Griet ging eerst poolshoogte nemen op de Kaai bij Ko Nipius. Daar werd gezegd dat men in de verte door het dak van een bedrijfsgebouw (wagenhuis) mensen hadden zien zwaaien met witte lappen of lakens. Dit gehoord hebbende, spoedde Griet zich naar haar ouders. Haar kennisname moest toch alle hoop kunnen geven? Maar nee, zei haar moeder: “er is iets zeer ernstigs aan de hand. Ik heb weeën gehad en die vormen voor mij slechte voortekenen!”
Ook haar vader, Lauw Appel, kon geen rust meer vinden. “De Waterweg, het Oostvoorgors, de Oostplaat en natuurlijk ook de Van Pallandtpolder staan geheel onder water”, zo sprak hij.
“Waar zijn mijn jongens toch??” snikte hij. Helaas, er kon door niemand antwoord
worden gegeven op die vraag van een in radeloosheid verkerende vader. Er op af Piet Troost, een broer van Arie Troost de bedrijfsleider van de Van Pallandtpolder, voer met de personeelsboot van Dokyard Rotterdam. Elke dag bracht hij het van Flakkee afkomstige personeel van de Rotterdamse Droogdok Maatschappij (RDM) naar het bedrijf en keerde ’s avonds weer terug naar Flakkee. Een pendeldienst dus. Piet waagde het erop om met de salonboot vanaf het Havenhoofd via het Haringvliet naar de boerderij in de Van Pallandt te varen. Overal stond water en hoe onstuimig dit water ook tekeer ging, hij moest er door. Er waren mensen in gevaar, mensen van eigen bloed zelfs! Maar al waren het wildvreemde mensen geweest dan nog had Piet zeker uitgevaren.
Het was zondagochtend. De torenklokken hadden reeds vroeg in de ochtend geluid. Deze keer niet ter opwekking van het volk om naar de kerk te gaan maar als noodklok, als alarm, als kennisgeving van een mogelijke ramp.
Zonder het van elkaar te weten kwam in elk dorp de hulpverlening op gang. Piet Troost manoeuvreerde het slanke vaartuig door de golven dwars door een plaats waar de dijk volkomen was weggeslagen.
Hij bereikte na veel moeite het wagenhuis waar zijn broer Arie met Moerland en Kamerbeek op de seconde af het vege lijf hadden weten te redden. Het overstappen van de schuur op de salonboot ging niet van een leien dakje. Telkens kon men de stap niet wagen zonder daarbij in het water te vallen maar na uiterste krachtsinspanning wist Piet de boot voor slechts een wijle langs het geopende dak te houden. Op dat tijdstip konden de verkleumde mannen zonder verder gevaar aan boord komen.
Eenmaal in het dorp aangekomen ging Arie Troost linea recta naar de Kerkstraat. Zijn eerste vraag was: “Waar zijn de jongens?”
Op die vraag was geen antwoord te geven. Nog diezelfde dag had ‘men’ bij geruchte vernomen dat de jongens van Troost in Den Bommel waren gesignaleerd waar zij met het vullen van zakken zand bezig waren. Het blijft altijd een raadsel hoe zo’n gerucht ontstaat. En toch vormt zo’n gerucht dat tere strohalmpje waaraan elke ongelukkige zich aan vast weet te klampen.
De familie Hoogmoed moest worden geëvacueerd. Opoe Arendje, de tante’s Maria en Teuntje en hun zuster Kee met haar kinderen Gre, Aat en Piet, met zeven personen dus. Zij kwamen in Naaldwijk terecht bij de familie Heerschap afkomstig uit Ouddorp. Daar werden zij met ware naastenliefde ontvangen. Echter na enige tijd drong een uit Sommelsdijk afkomstige familie er bij de familie Hoogmoed op aan zolang bij hen in Zeist te komen wonen. Hij schilderde de situatie bij hem als ideaal. Vermoedelijk speelde de in het vooruitzicht gestelde vergoeding voor het houden van evacué’s uit het rampgebied een rol...
“Doe het niet”, raadde Heerschap zijn gasten af. “Maar als jullie toch naar Zeist vertrekken, kom dan gerust terug als het daar niet zal bevallen.”
Ze gingen toch hoewel niet van harte. Zij kregen het in Zeist slecht naar de zin doch capituleren wilde men toch ook niet. In Zeist werd de familie Troost-Hoogmoed op de hoogte gebracht van het hartverscheurende nieuws.
De jongens en de bejaarde man waren gevonden...
De confrontatie
In de dagen die volgden na die rampzalige nacht trok het water zich bij eb door de gapende dijken grotendeels terug. Het leek erop dat het water stiekem weg wilde sluipen om aan de schuldvraag voor zoveel vernieling en dood te ontkomen. Elke dag ging onder andere Koos van der Wekke, zwager van de jongens van Appel, op zoek naar de vijf vermiste mannen. Ploeterend door de modder en met een biddend hart dreggend op verdachte plaatsen. Maar elke tocht bleek tevergeefs. En toch in de buurt van de Schapendijk moesten zij zijn omgekomen... Men bleef zoeken. Na tien dagen werden de lichamen van Jaap Troost en Jaap Appel in de modder gevonden. Twee dagen later vond men de lichamen van Henk Appel en Job Troost en in dezelfde omgeving van de Schapendijk werd ook het lichaam van Jacob Hoogmoed gevonden. Allen met het gezicht in dezelfde richting gekeerd.
“Arme schapen”, moet iemand hebben gemompeld...
De stoffelijke overschotten werden opgebaard in de hal onder de toren van Middelhamis. Zij allen werden, zoals dat met de overige slachtoffers uit Middelharnis is gebeurd, op de Algemene Begraafplaats te Dirksland ter aarde besteld. Na de plaats gehad hebbende begrafenis ging Griet Appel met haar vader op de fiets naar Dirksland. Elke avond! Naar de plaats waar de jongens onder de aarde lagen, een plaats van voorlopige rust, want later zou de officiële herbegrafenis te Middelharnis, hun geboortedorp, plaatsvinden. Lauw Appel leefde als het ware met een versteend hart van smart. Deze man heeft zich onder doktersbehandeling moeten stellen.
Jans Appel-Troost, de moeder van de jongens vond Rust in haar onwrikbaar geloof. Zij was ervan overtuigd dat haar kinderen door het water regelrecht in Gods handen waren gedreven.
Terug
Eind april 1953 keerde de familie Hoogmoed-Troost uit Zeist terug naar Sommelsdijk. De familie Arie Troost wist zich te hergroeperen in een huisje aan het Zandpad te Middelharnis. Een jaar later konden zij eindelijk weer terugkeren naar de Van Pallandt. Van het oorspronkelijke huisraad was daar niets overgebleven. De kleine Aat van toen wist zich een dezer dagen nog te herinneren dat de familie Troost van de familie Geesink een bijbel mee kreeg. Het leven ging verder. De merels kondigden bij de eerste ochtend
De merels kondigden bij de eerste ochtendschemering elke nieuwe dag aan. De dijken waren gedicht of hersteld, soms ook geslecht. Dat laatste gebeurde met de Schapendijk. De grond ervan was nodig voor versterking van de buitendijk.
De Schapendijk waarover ik mijn moeder hoorde vertellen dat zij er als meisje margrieten ging plukken of bevertjes (trilgras) die gedroogd werden en wel jaren achtereen thuis in een vaasje te pronk stonden. De mannen waren weer aan het werk in de polder en de vrouwen richtten zich op het huishoudelijk werk en namen de zorg voor de kinderen weer op in de eigen omgeving. Kee Hoogmoed, die al voor de Ramp vaak bezoek had gekregen van familie en vrienden uit het dorp, stond bekend om haar gast-vrijheid. Mijn vrouw ging er als kind met haar moeder ook wel eens heen. Zij waren familie van familie van Kee. De vrouwen wandelden daar meestal naar de buitendijk van waar zij een prachtig uitzicht hadden over het schilderachtige Haringvliet. Zij namen dan hun breisel mee en gingen boven op de kruin van de dijk zitten. De kinderen speelden naar hartelust in een vrije omgeving. Ze holden achter vlinders aan, grepen in het gras naar sprinkhanen en plukten er bloemen. Misschien kwamen dat soort herinneringen bij Kee naar boven maar zeker was wel dat zij telkenmale naar de drie lege plaatsen aan tafel heeft gekeken. Dan dacht zij aan haar eigen jongens, aan haar oom Jacob en aan haar twee neven Jaap en Henk Appel...
Gelijk haar schoonzuster wist ook Kee zich door haar Geloof staande te houden in haar verdere vreugdeloze leven.
Arie Troost is van 1946 tot 1963 bedrijfsleider op de Van Pallandtstee geweest. Hij werd opgevolgd door Gerrit van den Nieuwendijk.
P.S. De heer Kamerbeek is later bij het treinongeluk bij Harmelen (Woerden) om het leven gekomen. Deze politieman is door Burgemeester P. W. Hordijk tijdens een vergadering van de gemeenteraad van Middelharnis zowel als die van Sommelsdijk in stilte herdacht. Bij deze laatste was ik persoonlijk aanwezig. Jaren later ontmoetten mijn vrouw en ik een zoon van de heer Kamerbeek op een reis door Jordanië. Soms is de wereld maar klein.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 2002
Eilanden-Nieuws | 16 Pagina's
