Onze Nood En Ellendigheid
Meditatie
o, onze God, zult Gij geen recht tegen hen oefenen? Want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte, die tegen ons opkomt, en wij weten niet wat wij doen zullen; maar onze ogen zijn op U.
(2 Kron. 20 : 12)
Naar aanleiding van de tekst boven deze meditatie, willen wij iets schrijven over de noodzakelijkheid van het kennen van onze nood en ellendigheid wanneer wij Gods aangezicht zoeken.
Het was nood toen Josafat bad. Er waren er gekomen, die hem geboodschapt hadden, dat de kinderen Moabs en de kinderen Ammons en met hen anderen, benevens de Ammonieten tegen hem ten strijde kwamen. En als ware deze ontstellende boodschap niet voldoende, kwam er ook een boodschap Daar komt een grote menigte tegen u op van gene zijde der zee, uit Syrië; en zie, ze zijn te Hazezon-Tamar, hetwelk is te Engedi. Het was de omsingelingspolitiek der vijanden. Terecht kan Josafat roepen: ik werd benauwd van alle zijden, maar al was er dan geen weg voorwaarts en geen weg achterwaarts, er was nog één open weg, die niet door de vijanden versperd worden kon: Opwaarts!
Ja waarlijk, het was nood bij Josafat en ook stond het er ellendig voor. Wanneer Josafat zag op het vermogen van Juda tegen deze grote menigte, dan zou het in waarheid een verloren zaak zijn. En zie, nu lezen wij hier, dat gans Juda vergaderd werd om van de Heere hulp te zoeken. En Josafat heeft gebeden uit het besef en de kennis van deze grote nood.
Hij heeft gepleit op Gods eer. Want dit was het doel van de vijanden: Israël verdrijven uit de van God gegeven erfenis. De vijanden tasten altijd Gods werk aan. Dat is het grote doel van de vorst der duisternis, en daartoe mobiliseert hij alle hem ten dienste staande kracht: Gods werk vernietigen en zo Gods eer teniet doen.
Wat een volheerlijke pleitgrond voor ons bidden, als het niet om onze zaak, om onze eer, om onze naam, maar om Gods zaak, Gods eer, Gods naam gaan mag. Dan zult ge de vijanden, die ook Gods werk in u trachten te vernietigen, bij God aanklagen: O, onze God, zult Gij geen recht tegen hen oefenen? Zult Gij niet tegen hen opstaan en hen verdoen met de adem Uws monds, waardoor zij vergaan zullen als was voor het vuur. Zolang onze zaak Gods zaak niet is. kunnen wij onze lasten niet afwentelen op de Heere. En die zaak Gods, dat grote werk, wordt met ondergang bedreigd. Ammonieten, Moabieten, Syriërs en welke viianden ook dreigen Gods erfenis te overstromen.
Bij Josafat is geen kracht tegen deze grote menigte, die tegen hem opkomt, en hij weet niet wat hij doen zal. Hoe velerlei zijn de vijanden, die Gods erfenis bedreigen? Plet zou ons te ver voeren die alle hier te noemen. Een ieder kenne ze in zijn leven. En als ge op al die vijanden merkt, dan is het nood. Zouden zij niet omkomen in hun strijd tegen de zonde, die .op zijn veelzijdige wijze zich aan de ziel openbaart? Niet één zult ge in eigen kracht kunnen wederstaan. Ge zult gewisselijk omkomen, wanneer ge het tracht; ge kunt Gods werk niet beveiligen, noch in stand houden, maar ge zult ervaren dat de macht van de vijanden van een dergelijke omvang is, dat ge in zijn handen omkomt, tenzij ge met Josafat uit uw nood en ellendigheid de ogen slaat ten hemel en met hem uitroept: maar onze ogen zijn op U; dan maakt ge de Heere uw wegen bekend en legt uw hart en noden voor Hem bloot.
Misschien zijn er onder onze lezers ook, die menigten van vijanden gedurig op zich zien aanrukken, bestreden worden aangaande de oprechtheid van hun geloof, vertwijfeld zijnde over de macht van de zonde die hen nawandelt en in hen woelt; door het ongeloof God verdacht houdend in wijsheid, liefde en macht, menend dat zij gewisselijk omkomen, als vijanden, van welke aard ook, hen gedurig omsingelen. Gedenk dan veel de apostolische op
Gedenk dan veel de apostolische opdracht: Volhardt in het gebed. Want alleen door die weg zal het kunnen, dat ge meer dan overwinnaars blijkt te zijn, want dan is het antwoord aan Josafat geweest: de strijd is niet uwe, maar Godes; vreest niet, stelt uzelf, staat en ziet het heU des Heeren met u; vreest niet, want de Heere zal met u wezen. God zorgt voor Zijn werk. Zijn volk.
God zorgt voor Zijn werk. Zijn volk. Zijn erfenis. Zijn Naam, Zijn eer, en daarom zal Hij het behoeftig volk in hun noden, in hun ellende en pijn, zekerlijk ten eeuwigen Redder zijn.
O, groot en wonderlijk God, Die nooit ophoudt Zijn verbond te gedenken en Die Zijn volk krachten geeft. Die de armen en ellendigen Zijns volks niet begeeft; Die het eeuwig bevestigen zal: Hij zal ze voor het geweld bewaren, en voor bedrog zeer kwaad. Hij zal in hun nood en ellende hen niet doen ontkomen, maar een biddend volk doen ervaren:
Ik werd benauwd van alle zijden,
En riep de Heer' ootmoedig aan;
De Heer' verhoorde mij in 't lijden.
En deed mij in de ruimte gaan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1969
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's
